De week dat mijn moeder bij ons kwam wonen: haar thuis was niet langer het hare
‘Waarom moet ik hier eigenlijk zijn, Nora? Dit is niet mijn huis.’
De stem van mijn moeder trilt, haar handen omklemmen de leuning van de stoel in onze woonkamer. Ik voel hoe mijn maag zich samenknijpt. Het is pas de derde dag dat ze bij ons woont, maar het voelt alsof de muren al weken op ons afkomen.
‘Mam, je weet waarom. Je bent gevallen, je heup is nog niet hersteld. Je huis is te groot, te gevaarlijk nu. Hier kunnen we voor je zorgen.’ Mijn stem klinkt zachter dan ik me voel. Ik kijk naar Harold, die zwijgend naar buiten staart. Hij heeft zich altijd buiten familieconflicten gehouden, maar nu is hij zelf afhankelijk van mij. Mijn moeder en Harold onder één dak – ik had nooit gedacht dat het zo zwaar zou zijn.
‘Ik wil gewoon naar huis,’ fluistert ze. Haar ogen zijn waterig, haar blik dof. ‘Dit voelt niet als thuis.’
Ik slik. ‘Mam, we doen dit voor jouw veiligheid.’
Ze kijkt me aan, haar gezicht vertrokken van verdriet en iets wat op verwijt lijkt. ‘Veiligheid? Of wil je gewoon controle?’
Die woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik ben 65, Harold is 72. We zijn allebei met pensioen, dachten eindelijk rust te hebben na jaren werken en zorgen voor anderen. Maar nu ben ik weer mantelzorger – voor Harold én voor mijn moeder.
Harold schuift zijn rollator een stukje naar voren en zegt zacht: ‘Het is ook voor ons wennen, hoor.’
Mijn moeder kijkt hem nauwelijks aan. Ze heeft hem nooit echt geaccepteerd als mijn man. Dertig jaar geleden trouwde hij met mij, een vrouw met twee jonge kinderen. Hij was altijd geduldig, gaf advies zonder te oordelen. Maar nu lijkt het verleden ineens weer tussen ons in te staan.
Die avond hoor ik mijn moeder zachtjes huilen in de logeerkamer. Ik sta op de gang, hand op de deurklink, maar ik durf niet binnen te gaan. Wat moet ik zeggen? Dat het goedkomt? Dat ze zich thuis zal voelen? Ik weet het zelf niet eens meer.
De volgende ochtend zit ze al vroeg aan de keukentafel, haar handen om een kop thee gevouwen. ‘Nora,’ zegt ze zonder op te kijken, ‘ik heb vannacht gedroomd dat ik weer in mijn eigen huis was. Alles rook naar koffie en appeltaart.’
Ik glimlach flauwtjes. ‘Misschien kunnen we samen appeltaart bakken vandaag?’
Ze schudt haar hoofd. ‘Het is niet hetzelfde.’
Harold schuifelt binnen en groet haar vriendelijk. ‘Goedemorgen, mevrouw de Vries.’
Ze kijkt hem aan met een blik die ik niet kan peilen. ‘Goedemorgen, Harold.’
De dagen verstrijken langzaam. Mijn moeder moppert over het eten (‘Vroeger maakte ik alles zelf’), over de televisie (‘Waarom altijd die Engelse detectives?’), over het uitzicht (‘Ik mis mijn tuin’). Ik probeer begrip te tonen, maar voel hoe mijn geduld slijt.
Op een avond barst het los tijdens het eten.
‘Waarom heb je nooit naar mij geluisterd?’ snauwt ze ineens. ‘Altijd deed je wat je zelf wilde! Eerst met die studie in Utrecht, toen met die Harold van je! En nu bepaal jij weer waar ik woon!’
Ik staar haar aan, verbijsterd door haar uitval. ‘Mam, ik probeer alleen maar te helpen!’
‘Helpen? Of wil je gewoon alles controleren?’ Haar stem trilt van woede en verdriet.
Harold legt zijn vork neer en kijkt me aan. ‘Misschien moeten we even rustig praten.’
Maar mijn moeder staat al op en loopt wankelend naar haar kamer.
Die nacht lig ik wakker naast Harold. Zijn ademhaling is zwaar; hij slaapt slecht sinds mijn moeder hier woont. Ik voel me verscheurd tussen twee mensen van wie ik houd – beiden afhankelijk van mij, beiden ongelukkig.
De volgende dag belt mijn broer Jan uit Groningen. ‘Hoe gaat het daar?’ vraagt hij.
‘Niet goed,’ geef ik toe. ‘Mam is ongelukkig. En ik… ik weet niet hoe lang ik dit volhoud.’
Jan zucht. ‘Ik kan haar niet nemen met mijn werk en de kinderen…’
‘Dat weet ik,’ zeg ik snel. ‘Maar misschien kun je vaker bellen? Of langskomen in het weekend?’
Hij belooft het, maar ik hoor aan zijn stem dat hij zich schuldig voelt – net als ik.
Die middag zit ik met Harold in de tuin.
‘Je doet wat je kunt,’ zegt hij zacht.
‘Het voelt niet genoeg,’ fluister ik terug.
‘Je moeder is bang,’ zegt hij na een stilte. ‘Ze verliest haar onafhankelijkheid. Net als ik trouwens.’
Ik kijk hem aan en zie ineens hoe kwetsbaar hij is geworden – de man die mij en mijn kinderen ooit zo sterk beschermde.
Die avond besluit ik met mijn moeder te praten.
‘Mam,’ begin ik voorzichtig terwijl ik naast haar op bed ga zitten, ‘ik weet dat dit moeilijk voor je is. Maar voor mij ook. Ik wil alleen maar dat je veilig bent.’
Ze draait zich naar me toe, haar ogen rood van het huilen.
‘Ik ben alles kwijt,’ fluistert ze. ‘Mijn huis, mijn vrijheid… zelfs mijn trots.’
Ik pak haar hand vast. ‘Misschien kunnen we samen zoeken naar een manier waarop jij je hier meer thuis voelt? Wil je misschien wat spullen uit je huis halen? Of samen naar de markt gaan?’
Ze knikt aarzelend. ‘Misschien…’
De dagen daarna proberen we kleine dingen: haar favoriete schilderij hangt nu boven haar bed, we bakken samen koekjes zoals vroeger. Soms lacht ze zelfs even.
Maar het blijft moeilijk. De spanning tussen ons borrelt onder de oppervlakte; één verkeerde opmerking en alles kan weer ontploffen.
Op een ochtend vind ik haar in de tuin, starend naar de lucht.
‘Weet je nog,’ zegt ze zacht, ‘hoe jij vroeger altijd in bomen klom? Je was zo eigenwijs…’
Ik glimlach flauwtjes. ‘Dat heb ik van jou.’
Ze lacht schor en pakt mijn hand vast.
‘Misschien moet ik leren loslaten,’ zegt ze dan onverwacht.
Die avond zitten Harold en ik samen op de bank.
‘Denk je dat het ooit echt goedkomt?’ vraag ik hem.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Misschien niet zoals vroeger. Maar misschien wel op een nieuwe manier.’
En terwijl ik naar mijn moeder luister die zachtjes neuriet in haar kamer, vraag ik me af: hoeveel kun je geven voordat je jezelf verliest? Is liefde genoeg om oude wonden te helen?