Derde kind, derde wond: Wanneer liefde niet genoeg is
‘Waarom heb je niet gewoon nee gezegd, Marjolein?’ Jeroen’s stem trilt van frustratie terwijl hij de deur van de koelkast dichtgooit. De melk spat over het aanrecht. ‘Jij wilde dit toch ook?’
Mijn handen trillen als ik de fles voor onze jongste, Lotte, klaarmaak. De andere twee kinderen, Bram en Sophie, zitten aan tafel en kijken zwijgend toe. Ik voel hun ogen branden. Mijn hoofd bonkt van vermoeidheid. ‘Jeroen, we hebben dit samen besloten,’ fluister ik, maar mijn stem klinkt zwak, alsof ik mezelf niet meer geloof.
Hij draait zich om, zijn gezicht rood. ‘Samen? Jij hebt me overtuigd dat we het aankonden! En nu zitten we tot onze nek in de schulden en ben jij alleen maar moe en chagrijnig!’
De woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik kijk naar mijn handen, naar de rimpels die er het afgelopen jaar bij zijn gekomen. Was ik degene die hem overtuigd heeft? Of was ik gewoon bang om hem kwijt te raken als ik nee zou zeggen? Ik weet het niet meer.
De dagen rijgen zich aaneen in een waas van luiers, huilbuien en eindeloze boodschappenlijstjes. Ik werk drie dagen per week als doktersassistente in het gezondheidscentrum in Amersfoort. Jeroen werkt fulltime bij een bouwbedrijf, maar sinds zijn contract is veranderd naar een flexibele aanstelling, is er altijd onzekerheid over geld. De rekeningen stapelen zich op. De kinderen groeien uit hun kleren voordat ik ze kan wassen.
‘Mam, Bram heeft mijn stiften weer gepakt!’ Sophie’s stem haalt me uit mijn gedachten. Ik probeer te glimlachen. ‘Geef ze terug aan je zus, Bram.’
‘Maar ik wilde alleen maar een tekening maken voor papa,’ mompelt Bram. Zijn ogen zoeken die van Jeroen, maar die kijkt strak naar zijn telefoon.
’s Avonds lig ik wakker naast Jeroen. Zijn rug naar mij toe, zijn ademhaling zwaar. Ik wil hem aanraken, zeggen dat ik bang ben, dat ik me schuldig voel omdat ik niet gelukkig ben met alles wat we hebben opgebouwd. Maar de woorden blijven steken in mijn keel.
De volgende ochtend vind ik een briefje op het aanrecht: “Ben eerder weg, vergadering. Maak je niet druk om het eten vanavond.” Geen kus, geen groet.
Op mijn werk probeer ik me te concentreren op de patiënten. Een oudere vrouw vertelt over haar overleden man en haar eenzaamheid. Ik knik begripvol, maar voel mezelf steeds verder afdrijven. In de pauze belt mijn moeder.
‘Hoe gaat het met je, lieverd?’
Ik wil zeggen dat het goed gaat. Maar de tranen prikken achter mijn ogen. ‘Het is zwaar, mam.’
Ze zucht. ‘Jullie wilden toch altijd al drie kinderen?’
‘Ja…’ Mijn stem breekt. ‘Maar soms voelt het alsof ik verdrink.’
‘Je moet sterk zijn voor de kinderen,’ zegt ze streng. ‘En voor Jeroen.’
Sterk zijn. Altijd sterk zijn. Maar wie is er sterk voor mij?
’s Avonds barst de bom als Jeroen thuiskomt en ziet dat de was nog niet gedaan is.
‘Wat heb je de hele dag gedaan? Je werkt maar drie dagen! Denk je dat het huishouden zichzelf doet?’
Ik voel iets in mij knappen. ‘Ik doe mijn best! Maar het is nooit genoeg voor jou!’
De kinderen staan in de deuropening, grote ogen vol angst. Bram begint te huilen.
‘Zie je wat je doet?’ snauwt Jeroen. ‘Zelfs de kinderen zijn bang voor je!’
Ik ren naar boven en sluit mezelf op in de badkamer. Mijn ademhaling gaat snel; ik kijk naar mezelf in de spiegel en herken mezelf niet meer.
De volgende weken worden een routine van zwijgen en vermijden. We praten alleen nog over praktische zaken: wie haalt wie op van school, wie doet boodschappen. De liefde die ooit vanzelfsprekend was, lijkt verdwenen.
Op een avond zit ik met Sophie op haar bed terwijl ze haar knuffel vasthoudt.
‘Mama, ga jij ook weg zoals bij Emma uit mijn klas?’
Mijn hart breekt. ‘Nee lieverd, mama blijft altijd bij jou.’ Maar terwijl ik het zeg, weet ik niet of het waar is.
Op een regenachtige zaterdagmiddag barst Jeroen opnieuw uit als hij ontdekt dat er geen geld meer op de rekening staat.
‘Dit kan zo niet langer! Misschien moeten we gewoon uit elkaar gaan!’
De kinderen horen het deze keer duidelijk. Bram begint te schreeuwen; Sophie kruipt onder tafel.
Ik voel me leeggezogen. ‘Wil je dat echt?’ vraag ik zacht.
Hij draait zich om zonder antwoord te geven en slaat de deur achter zich dicht.
Die nacht kan ik niet slapen. Ik denk aan hoe we elkaar leerden kennen op Koningsdag in Utrecht, hoe we samen lachten om niets, hoe we droomden van een huis vol kinderen en geluk. Waar is dat gebleven?
Op maandag ga ik na mijn werk niet meteen naar huis. Ik loop door het park en bel mijn vriendin Sanne.
‘Je hoeft dit niet alleen te dragen,’ zegt ze zachtjes nadat ik alles eruit heb gegooid.
‘Maar wat als ik faal? Wat als ik alles kapot maak?’
‘Misschien is het al kapot,’ zegt ze eerlijk. ‘Maar misschien kun je jezelf nog redden.’
Thuis tref ik Jeroen in de keuken met rode ogen.
‘Het spijt me,’ zegt hij schor. ‘Ik weet ook niet meer hoe we dit moeten doen.’
We praten tot diep in de nacht. Over onze angsten, onze dromen die veranderd zijn in zorgen, over hoe we elkaar kwijt zijn geraakt tussen luiers en rekeningen.
We besluiten hulp te zoeken: relatietherapie via de huisarts, gesprekken met familieleden die willen luisteren zonder te oordelen.
Het wordt niet meteen beter. Er zijn nog steeds ruzies, slapeloze nachten en momenten waarop ik denk dat het nooit meer goedkomt.
Maar soms vang ik een glimp op van wie we ooit waren: als Bram lacht om een grapje van Jeroen, als Sophie haar armpjes om me heen slaat en zegt dat ze van me houdt.
Misschien is liefde niet altijd genoeg om alles te redden. Maar misschien is eerlijkheid – tegenover jezelf en elkaar – wel het begin van iets nieuws.
Hebben jullie ooit gevoeld dat liefde alleen niet genoeg was? Wat zou jij doen als je moest kiezen tussen jezelf verliezen of alles bij elkaar houden?