Die ene nacht waarop alles instortte: Toen ik ontdekte dat Mark verliefd was op een ander
‘Hoe lang al, Mark? Hoe lang houd je dit al voor me verborgen?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer niet te breken. Buiten raast de wind tegen het raam, de regen slaat als kleine vuisten tegen het glas. Mark kijkt me niet aan. Zijn handen friemelen aan de rand van zijn trui, die ik hem vorig jaar met kerst gaf.
‘Het is niet wat je denkt, Sanne,’ mompelt hij. Maar ik weet beter. Ik heb de berichten gelezen. Niet eens expres – zijn telefoon lag open op tafel terwijl hij even naar boven liep om een schone handdoek te pakken. Eén blik op het scherm, één naam die ik niet kende: Lotte. En toen die woorden: “Ik kan niet wachten om je weer te zien.”
Mijn hart bonkt in mijn keel terwijl ik hem aankijk. ‘Niet wat ik denk? Mark, ik heb alles gelezen. Je hoeft niet meer te liegen.’
Hij zucht diep, zijn schouders zakken ineen. ‘Sanne, het is allemaal zo snel gegaan. Ik weet ook niet wat er met me aan de hand is.’
Ik voel hoe de grond onder mijn voeten wegzakt. Acht jaar samen, door weer en wind, en nu dit. Mijn hoofd draait, herinneringen flitsen voorbij: onze eerste vakantie naar Texel, hoe hij me op een koude ochtend in de duinen ten huwelijk vroeg – en hoe ik toen dacht dat niets ons ooit uit elkaar zou krijgen.
‘Is het… is het serieus?’ Mijn stem klinkt klein, alsof ik mezelf van een afstand hoor.
Mark knikt langzaam. ‘Ik denk het wel. Ik voel iets bij haar wat ik… wat ik al een tijd niet meer bij ons voel.’
De stilte die volgt is ondraaglijk. Alleen het getik van de regen en het zachte gezoem van de koelkast vullen de kamer. Ik wil schreeuwen, hem slaan, alles kapot maken wat ons ooit samenbracht. Maar ik doe niets. Ik ben bevroren.
‘Waarom heb je niks gezegd?’ fluister ik uiteindelijk.
Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen rood van het huilen. ‘Omdat ik je geen pijn wilde doen. Omdat ik hoopte dat het over zou gaan.’
Ik lach bitter. ‘En nu? Wat wil je nu?’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik weet het niet, Sanne. Ik weet alleen dat ik zo niet verder kan.’
Die nacht slaap ik niet. Ik lig in bed, starend naar het plafond, terwijl Mark beneden op de bank ligt. Elke keer als ik mijn ogen sluit, zie ik haar naam op zijn scherm. Lotte. Een naam die nu tussen ons in staat als een muur.
De dagen daarna zijn een waas van ongemakkelijke stilte en korte gesprekken over praktische zaken: wie neemt de kat? Wie blijft er in het huis? Mijn moeder belt elke avond – ze voelt dat er iets mis is, maar ik kan het haar niet vertellen. Niet nu al.
Op een avond zit ik met mijn zus Anne aan de keukentafel. Ze kijkt me onderzoekend aan terwijl ze haar thee roert.
‘Je ziet eruit alsof je weken niet hebt geslapen,’ zegt ze zacht.
Ik knik alleen maar. De tranen prikken achter mijn ogen, maar ik wil niet huilen waar zij bij is.
‘Is het Mark?’ vraagt ze voorzichtig.
Ik knik opnieuw en vertel haar alles – over de berichten, over Lotte, over hoe Mark zegt dat hij niet meer weet wat hij voelt.
Anne slaat haar armen om me heen en fluistert: ‘Je verdient zoveel beter dan dit.’
Maar het voelt niet zo. Het voelt alsof alles wat goed was in mijn leven nu weg is. Alsof ik gefaald heb.
De weken slepen zich voort. Mark pakt uiteindelijk zijn spullen en vertrekt naar een tijdelijke kamer bij een vriend in Utrecht. Het huis voelt leeg zonder hem – zelfs de kat lijkt hem te missen en miauwt ’s avonds bij de voordeur.
Op een dag sta ik in de supermarkt en zie ik Mark bij de kassa staan – samen met haar. Lotte is jonger dan ik had verwacht, met lang blond haar en een lach die alles lijkt te verlichten. Ze zien mij niet, maar ik voel hoe mijn hart breekt in duizend stukjes.
Thuis barst ik in huilen uit. Ik bel Anne en snik in haar oor: ‘Hoe moet ik ooit verder? Hoe kan hij zo snel door met iemand anders?’
Anne zucht aan de andere kant van de lijn. ‘Sanne, sommige mensen kunnen dat gewoon. Maar jij hoeft jezelf niet te haasten. Neem je tijd.’
Maar tijd lijkt alleen maar alles pijnlijker te maken. Mijn moeder komt langs met zelfgebakken appeltaart en probeert me op te beuren met verhalen over haar eigen liefdesverdriet vroeger – hoe ze ooit dacht dat ze nooit meer gelukkig zou worden na papa’s dood, maar toch weer licht vond in kleine dingen.
‘Het komt goed, meisje,’ zegt ze terwijl ze mijn hand vasthoudt.
Maar ’s nachts lig ik wakker en vraag ik me af: komt het ooit echt goed? Of blijf ik voor altijd achtervolgd door wantrouwen?
Op een dag krijg ik een bericht van Mark: “Kunnen we praten?” Mijn hart slaat op hol – hoopvol én bang tegelijk.
We spreken af in het park waar we vroeger altijd wandelden op zondagmiddag. Het is koud; de bomen zijn kaal en de lucht hangt vol dreigende wolken.
Mark ziet er moe uit als hij tegenover me gaat zitten op een bankje.
‘Sanne…’ begint hij aarzelend, ‘het spijt me echt. Ik had eerlijk moeten zijn vanaf het begin.’
Ik knik alleen maar; woorden schieten tekort.
‘Ik wil niet dat je denkt dat dit jouw schuld is,’ zegt hij zacht.
‘Dat weet ik,’ lieg ik.
We praten nog even over koetjes en kalfjes – over werk, over vrienden die we delen – maar het voelt leeg, alsof we vreemden zijn geworden.
Als hij wegloopt, blijft er alleen stilte achter.
Thuis kijk ik naar oude foto’s van ons samen: lachend op het strand in Zandvoort, samen fietsend door de polder, dansend op een bruiloft van vrienden. Alles lijkt zo ver weg nu.
De maanden gaan voorbij en langzaam begin ik mezelf weer terug te vinden. Ik ga vaker wandelen met Anne, meld me aan voor een cursus keramiek en ga zelfs alleen naar de film – iets wat ik nooit durfde toen we samen waren.
Toch blijft er iets knagen: kan ik ooit nog iemand vertrouwen? Of zal elke nieuwe liefde overschaduwd worden door angst voor verraad?
Soms vraag ik me af: hoeveel kan een mens eigenlijk verdragen voordat ze zichzelf verliest? En hoe vind je de moed om opnieuw te beginnen als alles waar je in geloofde is weggevaagd?