Die Nacht Dat Ik Mijn Dochter en Haar Vriend de Deur Uit Zette: Het Moment Dat Ik Besefte Dat Genoeg Genoeg Was

‘Mam, waarom doe je zo moeilijk? Het is toch maar voor één nacht!’

De stem van mijn dochter, Sanne, trilt van frustratie terwijl haar vriend, Daan, zwijgend naast haar staat. Mijn handen beven als ik mijn sleutels op het dressoir gooi. Ik kan het niet geloven: weer die blik in haar ogen, die mengeling van verwijt en onverschilligheid. Mijn hart bonkt in mijn borstkas, en ik voel hoe de woede zich als een golf door mijn lijf verspreidt.

‘Sanne, dit is niet de eerste keer. Jullie komen hier binnen alsof het jullie huis is. Je weet dat ik morgen vroeg moet werken. En Daan…’ Mijn stem breekt. ‘Hij woont hier niet. Ik heb je al zo vaak gevraagd om rekening te houden met mij.’

Sanne rolt met haar ogen en slaat haar armen over elkaar. ‘Jij snapt het gewoon niet. Iedereen laat zijn vriend slapen, behalve jij. Je bent zo ouderwets!’

Ik slik de tranen weg die prikken achter mijn ogen. Ouderwets? Misschien. Maar sinds Sanne met Daan thuiskwam, is alles veranderd. Ze was altijd mijn zonnestraal, mijn slimme, gevoelige meisje dat me alles vertelde. Maar nu? Nu lijkt ze een vreemde.

Het begon zes maanden geleden. Sanne kwam thuis met een blauwe plek op haar arm en een ongeïnteresseerde blik. ‘Gevallen met de fiets,’ zei ze, maar ik zag aan alles dat er meer aan de hand was. Daan stond buiten te wachten, zijn handen diep in zijn zakken, zijn blik afgewend. Sindsdien werd Sanne steeds stiller, opvliegender ook. Ze kwam laat thuis, at nauwelijks nog mee en sloot zich op in haar kamer.

Mijn man, Erik, is drie jaar geleden overleden aan een hartaanval. Sindsdien ben ik alleen met Sanne. We hadden het zwaar, maar we hadden elkaar. Tot Daan verscheen. Hij is anders dan de jongens uit de buurt: grofgebekt, altijd geldproblemen, en nooit zonder een blikje bier in zijn hand.

‘Mam, we hebben nergens anders om te slapen vannacht,’ zegt Sanne nu zachtjes. ‘Daan kan niet naar huis.’

‘Dat is niet mijn probleem,’ zeg ik harder dan ik wil. ‘Ik ben je moeder, geen hotelhouder.’

Daan schudt zijn hoofd en mompelt iets onverstaanbaars. Ik voel mijn woede weer oplaaien. ‘Wat zei je?’

Hij kijkt me recht aan. ‘Laat maar zitten.’

De spanning is om te snijden. Ik weet dat de buren alles kunnen horen; de muren in deze flat in Amersfoort zijn dun als papier. Maar het kan me niet schelen. Ik ben moe van het vechten, moe van het gevoel dat ik mijn eigen huis niet meer herken.

‘Jullie gaan nu weg,’ zeg ik uiteindelijk. Mijn stem klinkt vastberaden, maar vanbinnen breek ik.

Sanne’s gezicht vertrekt van ongeloof en verdriet. ‘Je meent dit niet…’

‘Jawel,’ zeg ik zachtjes. ‘Ik meen het.’

Ze pakt haar jas en tas zonder nog iets te zeggen. Daan volgt haar zwijgend naar buiten. De deur valt dicht met een klap die door merg en been gaat.

De stilte die volgt is oorverdovend. Ik zak op de bank en staar naar de foto van Erik op het dressoir. ‘Wat zou jij gedaan hebben?’ fluister ik in het donker.

De dagen daarna zijn een waas van schuldgevoel en opluchting. Voor het eerst in maanden slaap ik weer door zonder wakker te schrikken van stemmen in de gang of muziek uit Sanne’s kamer. Maar het huis voelt leeg, kouder dan ooit.

Op woensdag belt mijn zus Marleen. ‘Wat heb je nou gedaan?’ vraagt ze zonder omwegen.

‘Ik kon niet anders,’ zeg ik schor.

‘Ze is je dochter! Je kunt haar toch niet zomaar op straat zetten?’

‘Ze was niet meer zichzelf, Marleen… Ze loog tegen me, ze nam spullen mee zonder te vragen…’ Mijn stem breekt opnieuw.

Marleen zucht diep aan de andere kant van de lijn. ‘Misschien moet je haar gewoon laten vallen om haar weer terug te krijgen.’

Die woorden blijven hangen als een echo in mijn hoofd.

’s Avonds vind ik een briefje onder de deur geschoven:

Mam,
Ik snap dat je boos bent. Ik weet dat ik dingen fout heb gedaan. Maar Daan heeft niemand anders en ik wil hem niet alleen laten.
Misschien begrijp je dat ooit.
Sanne

Ik huil die nacht zoals ik sinds Erik’s dood niet meer gehuild heb.

De dagen worden weken. Sanne laat niets meer van zich horen. Ik hoor via via dat ze bij een vriendin slaapt in Utrecht, dat ze haar studie heeft stopgezet en nu werkt in een café aan de Oudegracht.

Op een regenachtige zaterdag sta ik ineens voor dat café. Mijn handen trillen als ik naar binnen stap. Sanne staat achter de bar, haar haar in een rommelige knot, donkere kringen onder haar ogen.

‘Mam?’ Haar stem klinkt schor.

‘Mag ik even met je praten?’ vraag ik voorzichtig.

Ze knikt en loopt met me mee naar buiten onder het afdakje.

‘Het spijt me,’ begin ik.

Ze kijkt weg. ‘Je had me nooit weg mogen sturen.’

‘Misschien niet,’ geef ik toe. ‘Maar ik kon niet meer… Je was jezelf niet meer, Sanne.’

Ze veegt een traan weg met haar mouw. ‘Ik weet het ook allemaal niet meer, mam… Daan heeft problemen… Hij is soms zo boos…’

Mijn hart breekt opnieuw als ik haar zo zie staan: mijn kleine meisje, verloren in een wereld waar ik haar niet kan beschermen.

‘Kom alsjeblieft naar huis,’ fluister ik.

Ze schudt haar hoofd. ‘Ik moet dit zelf oplossen.’

We omhelzen elkaar kort voordat ze weer naar binnen gaat.

Nu zit ik thuis aan tafel, starend naar mijn lege mok thee en vraag me af: wanneer is liefde genoeg? Wanneer moet je loslaten om iemand te redden? Of heb ik juist alles kapotgemaakt door haar weg te sturen?

Hebben andere moeders dit ook meegemaakt? Wat zouden jullie doen als je kind steeds verder van je afdrijft?