Drie jaar later: Een tijdelijke hulp die nooit eindigde

‘Mam, kun je vanmiddag even Daan van school halen? Ik red het echt niet met die vergadering.’

De telefoon trilt in mijn hand. Ik kijk naar de klok: 13:47. Mijn hart slaat een slag over. Dit is de derde keer deze week. ‘Natuurlijk, lieverd,’ hoor ik mezelf zeggen, terwijl ik mijn jas al pak. Mijn stem klinkt opgewekt, maar van binnen knaagt er iets. Hoe lang nog? Hoe lang blijf ik zeggen dat het geen probleem is?

Drie jaar geleden. Het lijkt een eeuwigheid terug. Toen vroeg Marieke, mijn dochter, me voor het eerst om hulp. ‘Mam, het is maar voor even. Totdat Bas een vaste aanstelling heeft en ik weer wat meer lucht krijg.’ Daan was toen net zes, een vrolijk ventje met sproeten en een ontembare nieuwsgierigheid. Lotte was nog een baby, altijd met haar duim in haar mond en haar grote blauwe ogen.

Ik herinner me het gesprek nog goed. We zaten aan de keukentafel in hun rijtjeshuis in Amersfoort. Marieke’s handen trilden om haar koffiekopje. ‘Ik weet niet hoe ik het allemaal moet bolwerken, mam. Bas werkt tot laat, en ik…’ Haar stem brak. Ik pakte haar hand vast. ‘Familie is er voor elkaar,’ zei ik zacht. ‘Natuurlijk help ik.’

In het begin voelde het goed. Ik haalde Daan uit school, nam hem mee naar huis, bakte pannenkoeken en hielp hem met zijn huiswerk. Lotte sliep meestal in de kinderwagen terwijl ik door het park liep. Ik voelde me nodig, gewaardeerd zelfs. Maar weken werden maanden, maanden werden jaren.

‘Oma, mag ik nog een koekje?’ Daan kijkt me met grote ogen aan terwijl zijn zusje krijst omdat haar pop kwijt is. Ik zucht en geef hem een koekje, terwijl ik Lotte op schoot neem en haar troost. Mijn eigen huis is stil en leeg geworden; hier is het altijd druk.

‘Mam, kun je morgen ook even blijven eten? Bas moet overwerken en ik heb een deadline.’ Marieke’s stem klinkt gehaast aan de telefoon. Ik kijk naar mijn agenda – de bridgeclub waar ik zo naar uitkeek moet weer wijken. ‘Ja hoor, geen probleem,’ zeg ik automatisch.

Op een avond zit ik alleen aan mijn keukentafel, een glas wijn in mijn hand. Mijn vriendin Els belt. ‘Je moet eens aan jezelf denken, Anneke,’ zegt ze streng. ‘Je bent geen oppas, je bent hun moeder niet meer.’

‘Maar wie ben ik dan nog?’ fluister ik terug. Mijn leven draait om hun schema’s, hun zorgen, hun kinderen.

De spanning groeit langzaam in huis. Op een dag komt Bas thuis terwijl ik de kinderen in bad doe.

‘Anneke, je hoeft niet alles te doen hoor,’ zegt hij terwijl hij zijn jas ophangt.

‘Nou ja,’ zeg ik scherp, ‘iemand moet het doen toch? Jullie zijn altijd weg.’

Hij kijkt me aan met een blik die ik niet kan peilen. ‘We waarderen je echt, maar misschien moet je ook eens wat voor jezelf doen.’

Die nacht lig ik wakker. Mijn gedachten razen. Wanneer ben ik gestopt met leven voor mezelf? Wanneer werd mijn tijd vanzelfsprekend?

Op een zondagmiddag zit ik met Marieke in de tuin terwijl de kinderen spelen.

‘Mam,’ zegt ze ineens zacht, ‘ben je gelukkig zo?’

Ik slik. ‘Ik weet het niet meer, Marieke. Soms voelt het alsof ik alleen nog maar besta om te helpen.’

Ze kijkt weg, haar ogen vochtig. ‘Ik had nooit door dat het zo zwaar voor je was.’

‘Jullie hebben me nodig,’ zeg ik schor.

‘Maar jij hebt ook recht op je eigen leven.’

De weken daarna probeer ik grenzen te stellen. Ik zeg vaker nee tegen onverwachte verzoeken. De eerste keer dat ik weiger Daan op te halen omdat ik met Els naar het museum wil, klinkt Marieke teleurgesteld.

‘Maar mam…’

‘Ik kan niet altijd alles opvangen,’ zeg ik zacht maar beslist.

Het schuldgevoel vreet aan me, maar langzaam voel ik ook iets van vrijheid terugkomen.

Toch blijft het wringen tijdens familiediners.

‘Oma is er altijd,’ zegt Daan trots tegen zijn vriendje.

Bas knikt dankbaar, maar Marieke kijkt soms bezorgd naar mij.

Op een avond barst de bom tijdens het eten.

‘Je denkt alleen nog maar aan jezelf sinds je die cursus schilderen doet,’ zegt Marieke fel als ik aangeef dat ik niet kan oppassen vanwege mijn nieuwe hobby.

‘En jij denkt alleen maar aan wat jij nodig hebt!’ roep ik terug voordat ik mezelf kan tegenhouden.

Er valt een pijnlijke stilte.

Na het eten zitten we samen op de bank.

‘Mam…’ begint ze aarzelend.

‘Ik wil er voor jullie zijn,’ zeg ik zacht, ‘maar niet ten koste van alles wat mij gelukkig maakt.’

Ze knikt langzaam. ‘Misschien moeten we hulp zoeken… iemand die af en toe kan oppassen.’

Het lucht op en doet tegelijk pijn – alsof mijn rol minder belangrijk wordt.

Nu, drie jaar later, is er meer balans gekomen. Ik pas nog steeds op, maar minder vaak. Soms mis ik de drukte zelfs; soms voel ik me schuldig als ik geniet van mijn eigen tijd.

Maar één vraag blijft knagen: wanneer is liefdevolle hulp te veel? En wie zorgt er eigenlijk voor mij?

Wat zouden jullie doen als familie je steeds weer nodig heeft? Waar trek jij de grens?