Drie kinderen in één jaar – Hoe overleef je als het leven instort?

‘Je bent gek geworden, Eva! Drie kinderen in één jaar? Hoe heb je het zover laten komen?’

De stem van mijn moeder galmt nog na in mijn hoofd terwijl ik met trillende handen de fles voor mijn jongste dochter, Noor, klaarmaak. Mijn oudste, Bram, huilt in de box en mijn middelste, Lotte, trekt aan mijn pyjamabroek. Het is zes uur ’s ochtends en ik heb het gevoel dat ik al een marathon achter de rug heb.

‘Mam, alsjeblieft, ik heb je nu nodig,’ had ik die avond ervoor nog gesmeekt aan de telefoon. Maar haar antwoord was kil: ‘Je hebt je keuzes gemaakt, Eva. Nu moet je er zelf maar voor zorgen.’

Ik ben 29 en woon in een kleine flat in Utrecht. Mijn leven is een chaos van luiers, flesjes en slapeloze nachten. Mijn ex, Mark, is na de geboorte van Lotte vertrokken. ‘Dit is me te veel,’ zei hij terwijl hij zijn tas pakte. ‘Ik kan dit niet.’

Ik kan het ook niet, dacht ik toen. Maar ik had geen keuze.

De dagen rijgen zich aaneen. Soms weet ik niet eens welke dag het is. De buurvrouw, mevrouw De Vries, klopt af en toe op de deur met een pannetje soep. ‘Je moet goed eten, meisje,’ zegt ze dan. Ik glimlach dankbaar, maar voel me schuldig dat ik haar hulp nodig heb.

Mijn familie – mijn ouders en mijn zus Marieke – hebben zich van mij afgekeerd sinds ik zwanger raakte van Bram zonder vaste relatie. Toen Lotte kwam, was het oordeel definitief: ‘Je leert het nooit,’ zei mijn vader. En toen Noor onverwacht werd geboren – een ongelukje tijdens een zeldzaam moment van zwakte met Mark – was ik voor hen verloren.

‘Waarom ben je zo dom geweest?’ vroeg Marieke op een dag toen ze onverwacht voor de deur stond. Ze keek me aan met die blik vol medelijden en afkeer die ik zo goed kende.

‘Omdat ik dacht dat liefde alles zou oplossen,’ antwoordde ik zachtjes.

Ze zuchtte diep. ‘Je moet hulp zoeken, Eva. Dit red je niet alleen.’

Maar waar vind je hulp als iedereen je de rug toekeert?

De nachten zijn het zwaarst. Noor huilt vaak urenlang. Soms wiegt Lotte zichzelf heen en weer in haar bedje omdat ze aandacht wil. Bram is jaloers en trekt aan mijn arm als ik met de anderen bezig ben. Ik voel me verscheurd tussen hun behoeften en mijn eigen uitputting.

Soms schreeuw ik terug. Niet omdat ik wil, maar omdat ik niet meer weet hoe ik moet zwijgen. Daarna huil ik zachtjes in de badkamer terwijl de kinderen eindelijk slapen.

Op een ochtend – het regent hard tegen het raam – belt de huisarts. ‘Mevrouw Jansen, u heeft de afspraak gemist voor Noor’s vaccinatie.’

Ik barst in tranen uit aan de telefoon. ‘Het spijt me… Ik ben het vergeten… Ik weet niet meer hoe ik alles moet onthouden.’

De assistente zwijgt even en zegt dan zachter: ‘Zal ik iemand sturen van het consultatiebureau? Misschien kunnen ze u helpen.’

Voor het eerst voel ik een sprankje hoop.

Die middag komt er een jonge vrouw langs, Sanne heet ze. Ze kijkt niet met oordeel naar de chaos in huis of naar mijn wallen tot op mijn kin.

‘Je doet het goed, Eva,’ zegt ze terwijl ze Bram op schoot neemt en met Lotte een toren bouwt van blokken.

‘Dat voelt niet zo,’ fluister ik.

Ze knikt begrijpend. ‘Je bent niet alleen. Er zijn meer moeders zoals jij.’

Langzaam begin ik te geloven dat het waar is.

Toch blijft de familie op afstand. Op verjaardagen sturen ze een kaartje – zonder persoonlijke boodschap. Mijn vader belt soms om te vragen of ik geld nodig heb, maar zijn stem klinkt afstandelijk.

‘Waarom kom je nooit langs?’ vraag ik voorzichtig.

‘Het is te druk,’ zegt hij dan kortaf.

Ik weet dat hij zich schaamt voor mij. Voor zijn dochter die alles anders doet dan hij had gehoopt.

Op een dag – Noor is net één geworden – sta ik met alle drie op het schoolplein om Bram naar de peuterspeelzaal te brengen. Een andere moeder kijkt me aan en fluistert iets tegen haar vriendin. Ik vang flarden op: ‘Dat is haar… Drie kinderen… Geen man…’

Ik voel me klein worden onder hun blikken.

Thuis barst ik uit tegen Lotte: ‘Waarom moeten mensen altijd oordelen? Waarom kunnen ze niet gewoon zien hoeveel ik van jullie hou?’

Lotte kijkt me aan met grote ogen en zegt: ‘Mama is lief.’

En ineens weet ik weer waarvoor ik het doe.

De maanden gaan voorbij. Met hulp van Sanne krijg ik wat meer structuur in huis. De kinderen groeien op, leren lopen, praten en lachen steeds vaker. Soms lijkt het alsof we samen een klein team vormen tegen de rest van de wereld.

Op een avond – het huis is eindelijk stil – bel ik mijn moeder opnieuw.

‘Mam… Ik mis je,’ zeg ik zachtjes.

Er valt een lange stilte aan de andere kant van de lijn.

‘Ik weet niet hoe ik je kan helpen,’ zegt ze uiteindelijk.

‘Gewoon er zijn is genoeg.’

Ze huilt zachtjes mee aan de andere kant.

Misschien komt het ooit goed tussen ons. Misschien ook niet.

Maar als ik ’s nachts naar mijn slapende kinderen kijk, voel ik iets wat sterker is dan schaamte of angst: liefde die alles overwint.

Soms vraag ik me af: hoeveel kan een mens dragen voordat hij breekt? Of is het juist die pijn die ons sterker maakt? Wat denken jullie?