Een Breuk en Verzoening: Mijn Weg naar Onafhankelijkheid
‘Dus je denkt echt dat ik het niet alleen kan?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer vastberaden te klinken. Sanne kijkt me aan, haar ogen vol zorgen, maar ook met iets wat ik niet wil zien: medelijden. We zitten aan mijn keukentafel in Utrecht, de regen tikt tegen het raam. ‘Nee, Iris, dat zeg ik niet… Maar je hebt altijd op Mark kunnen rekenen. Nu sta je er alleen voor. Dat is gewoon… anders.’
Ik voel de tranen prikken, maar ik slik ze weg. ‘Anders betekent niet onmogelijk, Sanne.’ Mijn handen klemmen zich om mijn mok thee. De stilte die volgt is zwaar, gevuld met alles wat we niet durven zeggen. Sanne zucht en kijkt weg. ‘Ik wil gewoon niet dat je straks in de problemen komt. Je hebt geen vaste baan, de alimentatie is minimaal… Je hebt twee kinderen om voor te zorgen.’
‘Denk je dat ik dat niet weet?’ Mijn stem breekt nu toch. ‘Denk je dat ik niet elke nacht wakker lig van de zorgen?’
Sanne bijt op haar lip. ‘Sorry, Iris. Ik bedoel het goed. Maar ik maak me zorgen om je.’
Die avond, als Sanne weg is en het huis stil is op het zachte gesnurk van mijn dochtertje Lotte na, staar ik naar het plafond. Haar woorden echoën in mijn hoofd. Ben ik echt zo afhankelijk geweest van Mark? Heb ik mezelf wijsgemaakt dat ik sterk ben, terwijl iedereen om me heen ziet dat ik eigenlijk zwak ben?
De dagen daarna voel ik me verloren. Op mijn werk – een tijdelijke baan bij een callcenter – kan ik me nauwelijks concentreren. Mijn baas, meneer Van Dijk, roept me bij zich. ‘Iris, alles goed? Je lijkt er niet helemaal bij.’
‘Het gaat wel,’ lieg ik. Maar als ik thuiskom en de post open – een rekening die ik niet kan betalen – breek ik. Ik bel mijn moeder in Amersfoort.
‘Mam, hoe deed jij dat vroeger? Alleen zijn met mij en Bas?’
Ze lacht zachtjes. ‘Je doet wat je moet doen, lieverd. Je vindt altijd een weg.’
Maar wat als ik die weg niet kan vinden?
’s Avonds probeer ik met Mark te praten over extra alimentatie. Hij zucht aan de telefoon. ‘Iris, ik heb zelf ook kosten. Je moet leren rondkomen met wat je hebt.’
Ik hang op en voel me kleiner dan ooit.
De weken slepen zich voort. Sanne stuurt af en toe een appje, maar ik reageer kortaf. Ik voel me verraden door haar twijfel aan mij, maar diep vanbinnen weet ik dat ze gelijk heeft: ik heb geen plan.
Op een vrijdagmiddag sta ik in de supermarkt met Lotte en mijn zoon Bram. Mijn pinpas weigert bij de kassa. De rij achter me wordt ongeduldig. Ik voel het schaamrood op mijn wangen branden.
‘Mam, waarom gaan we niet gewoon naar huis?’ vraagt Bram zacht.
Thuis barst ik in tranen uit. Lotte komt naast me zitten en slaat haar armpjes om me heen. ‘Niet huilen, mama.’
Die nacht besluit ik: dit moet anders.
Ik schrijf me in voor een cursus boekhouden bij het ROC. Het is ’s avonds, zodat ik overdag kan werken en voor de kinderen kan zorgen. Het is zwaar – de vermoeidheid trekt als een mist door mijn hoofd – maar elke les voelt als een stap vooruit.
Langzaam begin ik kleine successen te boeken: ik maak een begroting, verkoop oude spullen op Marktplaats, neem een extra baantje als schoonmaakster bij een oud dametje in de straat.
Sanne probeert contact te houden, maar onze gesprekken blijven oppervlakkig. Tot ze op een avond onverwacht voor mijn deur staat.
‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt ze aarzelend.
Ik knik en laat haar binnen.
Ze kijkt om zich heen naar het rommelige huis, de stapels schoolboeken op tafel, de was die zich ophoopt in de hoek.
‘Het spijt me,’ zegt ze zacht. ‘Ik had niet zo moeten twijfelen aan jou. Ik was gewoon bang om je kwijt te raken als vriendin… of dat je zou verdrinken in alles wat op je afkomt.’
Ik kijk haar aan en voel de woede langzaam oplossen in verdriet en opluchting.
‘Ik was boos omdat je gelijk had,’ geef ik toe. ‘Maar ik moest het zelf ontdekken.’
We praten tot diep in de nacht over vroeger, over onze dromen en angsten. Voor het eerst sinds maanden voel ik me niet meer alleen.
De maanden verstrijken. Ik haal mijn diploma en vind een vaste baan als administratief medewerker bij een klein bedrijf in Utrecht. Het geld is nog steeds krap, maar er is hoop.
Op een dag sta ik met Sanne op het terras van ons favoriete café aan de Oudegracht.
‘Je hebt het toch maar mooi geflikt,’ zegt ze trots.
Ik glimlach en kijk naar het water waar de zon op schittert.
‘Soms moet je eerst breken voordat je jezelf opnieuw kunt opbouwen,’ zeg ik zacht.
Sanne pakt mijn hand vast.
‘Weet je,’ zeg ik terwijl ik haar aankijk, ‘misschien was jouw twijfel precies wat ik nodig had om mezelf te bewijzen.’
En nu vraag ik me af: hoeveel van onze angsten zijn echt van onszelf – en hoeveel nemen we over van anderen? Wat zou jij doen als iedereen om je heen twijfelt aan jouw kracht?