Eén dag die alles veranderde: De ware gezichten van dakloosheid in Rotterdam

‘Waarom kijk je zo naar me? Alsof ik lucht ben?’ De stem van Mark sneed door de kille ochtendlucht bij het tramhalte op de West-Kruiskade. Ik schrok op uit mijn gedachten, mijn blik nog steeds gefixeerd op de versleten jas die hij droeg, de plastic tas vol lege blikjes aan zijn voeten. Mijn handen trilden een beetje, niet alleen van de kou. ‘Sorry, dat was niet mijn bedoeling,’ stamelde ik, terwijl ik mijn OV-chipkaart zenuwachtig tussen mijn vingers draaide.

Mark keek me recht aan, zijn ogen waterig maar fel. ‘Iedereen kijkt altijd weg. Alsof ik niet besta. Maar ik besta wel, hoor.’ Zijn woorden bleven hangen, zwaarder dan de mist die over de stad hing. Ik voelde een steek van schaamte. Waarom had ik hem eigenlijk zo aangekeken? Was het medelijden? Angst? Of gewoon die ongemakkelijke nieuwsgierigheid die je voelt als je geconfronteerd wordt met iets wat je liever niet ziet?

De tram kwam eraan, maar ik bleef staan. Iets in mij dwong me om te blijven, om niet weg te lopen zoals iedereen altijd deed. ‘Kan ik iets voor je doen?’ vroeg ik zachtjes. Mark lachte schamper. ‘Wat zou jij nou voor mij kunnen doen? Heb je een huis voor me? Een baan? Of gewoon een beetje respect?’

Die woorden raakten me harder dan ik had verwacht. Ik dacht aan mijn eigen leven: mijn kleine appartementje in Delfshaven, mijn baan bij de bibliotheek, mijn moeder die altijd klaagde dat ik te veel met anderen bezig was en te weinig aan mezelf dacht. ‘Misschien kan ik je gewoon een kop koffie aanbieden?’ probeerde ik voorzichtig.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Koffie is koffie.’

We liepen samen naar het café op de hoek. De serveerster keek ons even vreemd aan toen we binnenkwamen, haar blik bleef net iets te lang hangen op Marks jas en zijn onverzorgde baard. Ik voelde haar oordeel branden op mijn huid, alsof ik zelf ook ineens buitenstaander was geworden.

‘Dus,’ begon ik terwijl ik twee koffie bestelde, ‘hoe ben je hier terechtgekomen? Als je dat wilt vertellen tenminste.’

Mark grinnikte bitter. ‘Dat vraagt iedereen altijd. Alsof het één groot mysterie is waarom mensen op straat belanden. Maar het is simpel: één verkeerde keuze, één verkeerde vriend, en je hele leven ligt overhoop.’

Hij vertelde over zijn jeugd in Schiedam, over zijn vader die dronk en sloeg, over zijn moeder die hem op zijn zestiende het huis uit zette omdat ze het niet meer aankon. Over de jaren in de bouw, tot hij door een ongeluk zijn rug blesseerde en niet meer kon werken. Over de schulden die zich opstapelden, de vrienden die langzaam verdwenen, en uiteindelijk de nachten onder bruggen en in portieken.

‘Iedereen denkt altijd dat daklozen lui zijn of verslaafd,’ zei hij terwijl hij in zijn koffie roerde. ‘Maar weet je wat het is? Je raakt alles kwijt – je huis, je werk, je vrienden – en dan raak je jezelf kwijt. En als je jezelf kwijt bent, wie ben je dan nog?’

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Zijn verhaal was zo rauw, zo eerlijk, dat het pijn deed om naar te luisteren. Ik dacht aan mijn eigen vader, die na de scheiding ook even op straat had gezeten voordat hij weer op de been kwam. Maar daar praatten we nooit over thuis; het was een familiegeheim waar niemand aan mocht komen.

‘Heb je nog contact met je familie?’ vroeg ik voorzichtig.

Mark lachte hardop, een geluid dat meer leek op een snik dan op een lach. ‘Familie? Mijn zus woont ergens in Brabant, maar die wil niks meer met me te maken hebben sinds ik geld van haar heb geleend en nooit heb terugbetaald. Mijn moeder… die is dood.’

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. Niet alleen om Mark, maar ook om mezelf – om alle keren dat ik mensen als hij had genegeerd omdat het makkelijker was dan echt kijken.

Plotseling ging Marks telefoon af – een oude Nokia met barsten in het scherm. Hij keek naar het scherm en zuchtte diep. ‘Het Leger des Heils,’ mompelde hij. ‘Ze willen weten of ik vanavond kom slapen.’

‘Ga je?’ vroeg ik.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Soms wel, soms niet. Het is daar warm, maar er zijn regels… en mensen die nog erger zijn dan ik.’

We zaten een tijdje zwijgend tegenover elkaar. Buiten trok de stad zich niets aan van ons gesprek; mensen haastten zich langs het raam, druk met hun eigen leven.

‘Waarom help jij mij eigenlijk?’ vroeg Mark ineens scherp. ‘Voel je je beter als je mij koffie geeft? Denk je dat je de wereld redt?’

Ik slikte. ‘Nee… Ik weet het niet. Misschien wil ik gewoon begrijpen hoe het zover kan komen. Misschien wil ik mezelf overtuigen dat iedereen een tweede kans verdient.’

Mark keek me lang aan, alsof hij probeerde te peilen of ik de waarheid sprak.

‘Weet je wat het ergste is?’ zei hij uiteindelijk zachtjes. ‘Dat mensen denken dat ze beter zijn dan jij. Maar iedereen kan hier terechtkomen. Jij ook.’

Die woorden bleven nog lang in mijn hoofd echoën nadat Mark was vertrokken en ik alleen achterbleef in het café. Ik dacht aan mijn moeder, aan haar angst voor alles wat anders was, aan haar waarschuwingen dat ik niet te goed van vertrouwen moest zijn.

Toen ik thuiskwam die avond, belde ik haar op.

‘Mam,’ zei ik aarzelend toen ze opnam, ‘heb jij ooit iemand geholpen zonder te weten of het zin had?’

Ze zweeg even aan de andere kant van de lijn. ‘Soms moet je gewoon doen wat goed voelt,’ zei ze uiteindelijk zachtjes.

Die nacht lag ik wakker in bed en dacht aan Mark – aan zijn ogen vol pijn en trots, aan zijn verhalen over verlies en hoop. Ik vroeg me af waar hij nu was; of hij ergens warm lag of weer buiten sliep onder een brug.

De volgende ochtend liep ik opnieuw langs het tramhalte, maar Mark was er niet meer. Alleen een lege plastic tas lag er nog, half weggewaaid door de wind.

Sindsdien kijk ik anders naar mensen op straat. Niet meer met medelijden of angst, maar met respect voor hun verhalen – verhalen die we vaak niet willen horen omdat ze ons confronteren met onze eigen kwetsbaarheid.

Misschien is dat wel het moeilijkste: erkennen dat we allemaal kunnen vallen, en dat we allemaal iemand nodig hebben die ons weer helpt opstaan.

Zou jij blijven staan als iemand als Mark jou om hulp vroeg? Of loop je toch liever door?