Een huis verdeeld: Wanneer mijn schoonzoon mijn vijand werd
‘Je liegt, Jeroen! Je hebt nooit een cent in dat huis gestoken!’ Mijn stem trilt, maar ik probeer hem niet te laten breken. De regen tikt tegen het raam van de woonkamer, terwijl Marieke met betraande ogen tussen ons in zit. Mijn vrouw Els staat in de keuken, haar handen trillend om een kopje thee.
‘Kees, ik heb wél geïnvesteerd,’ zegt Jeroen, zijn stem ijzig kalm. ‘De badkamer? De nieuwe vloer? Dat was allemaal van mijn spaargeld.’
Ik bal mijn vuisten. ‘Je hebt misschien een paar tegels gelegd, maar dat maakt het nog niet jouw huis.’
Marieke snikt zachtjes. ‘Kunnen we alsjeblieft stoppen met schreeuwen?’
Maar stoppen lukt niet. Niet vandaag. Niet nu alles op het spel staat.
Mijn naam is Kees van Dijk. Ik ben 62 jaar oud en heb mijn hele leven gewerkt als timmerman in Utrecht. Het huis waar we nu om vechten, heb ik eigenhandig gebouwd toen Marieke nog een klein meisje was. Ik zie haar nog zo staan in de tuin, haar blonde haren in vlechten, terwijl ik de fundering legde. ‘Papa, wordt dit mijn kamer?’ vroeg ze toen. Ik knikte en beloofde haar dat dit altijd haar thuis zou zijn.
Toen ze Jeroen ontmoette, was ik blij voor haar. Hij kwam uit Amersfoort, werkte als ICT’er, leek vriendelijk en ambitieus. Ze trouwden in de lente, onder de bloeiende appelboom in onze tuin. Els huilde tranen van geluk. Ik gaf ze de bovenverdieping cadeau, zodat ze konden sparen voor hun eigen huis.
Maar het liep anders. Jeroen veranderde na een paar jaar. Hij werd kortaf, gehaast, altijd bezig met zijn telefoon. Marieke werd stiller, trok zich terug. Op een avond kwam ze huilend thuis: ‘Papa, hij wil scheiden.’
En nu zitten we hier. Jeroen eist de helft van het huis op omdat hij zegt dat hij heeft meegeholpen met de renovatie. Hij heeft een advocaat in de arm genomen. Mijn dochter is kapot van verdriet en schuldgevoel.
‘Ik wil geen ruzie,’ fluistert Marieke. ‘Misschien heeft hij wel recht op iets…’
‘Nee!’ roep ik feller dan ik bedoel. ‘Dit huis is van ons! Van onze familie!’
Jeroen kijkt me aan met die kille blik die ik zo ben gaan haten. ‘We kunnen het ook netjes oplossen, Kees. Of je betaalt me uit, of we verkopen het huis en delen de opbrengst.’
Els komt erbij staan, haar gezicht bleek. ‘Dit kan je ons niet aandoen, Jeroen. Je weet wat dit huis voor ons betekent.’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Het is gewoon eerlijk.’
De weken daarna veranderen in een nachtmerrie. Brieven van advocaten vallen op de mat. Marieke slaapt slecht, Els krijgt migraineaanvallen. Ik voel me machteloos; alles waar ik voor gewerkt heb, lijkt uit mijn handen te glippen.
Op een avond zit ik alleen aan de keukentafel, starend naar de foto’s aan de muur: Marieke als baby in mijn armen, Els lachend op het strand in Zandvoort, onze eerste kerst samen in dit huis. Hoe kan één man alles kapotmaken?
Marieke komt binnen, haar ogen rood van het huilen. ‘Papa… ik weet niet meer wat ik moet doen.’
Ik pak haar hand vast. ‘We laten hem niet winnen.’
Maar diep vanbinnen twijfel ik. Wat als de rechter Jeroen gelijk geeft? Wat als we alles verliezen?
De rechtszaak volgt snel. In de rechtbank zit Jeroen tegenover ons, strak in pak, zijn advocaat naast zich. Onze advocaat – een oude vriend van mij – doet zijn best, maar ik zie aan alles dat het lastig wordt.
‘Meneer van Dijk,’ zegt de rechter streng, ‘heeft u bewijs dat uw schoonzoon niet substantieel heeft bijgedragen aan de renovatie?’
Ik slik moeizaam. ‘Alle bonnetjes staan op mijn naam…’
Jeroen schuift een map naar voren met foto’s waarop hij aan het klussen is. Ik voel woede opborrelen – hij deed dat alleen omdat ik hem vroeg te helpen! Dat was geen investering, dat was familie!
Na afloop zitten we stilletjes in de auto terug naar huis. Marieke kijkt uit het raam, Els veegt een traan weg.
‘Misschien moeten we gewoon verkopen,’ fluistert Els uiteindelijk.
‘Nooit,’ zeg ik koppig.
Maar de weken slepen zich voort en de druk wordt ondraaglijk. De buren beginnen te roddelen – “Heb je gehoord van Kees en die schoonzoon?” – en vrienden vermijden ons op straat.
Op een avond barst alles los aan tafel.
‘Waarom kan je hem niet gewoon uitbetalen?’ roept Marieke wanhopig.
‘Omdat hij niet eerlijk is! Omdat hij nooit iets voor jou heeft gedaan behalve je pijn doen!’ schreeuw ik terug.
Els slaat met haar vuist op tafel: ‘Stop! We verliezen elkaar zo!’
Het is stil. Alleen het tikken van de klok is hoorbaar.
Die nacht slaap ik niet. Ik loop door het lege huis en voel hoe elke kamer gevuld is met herinneringen – verjaardagen, Sinterklaasavonden, ruzies en verzoeningen.
Uiteindelijk besluit ik toe te geven. Niet voor Jeroen, maar voor mijn gezin.
De volgende dag bel ik onze advocaat: ‘Regel het maar. Ik wil dat Marieke hier kan blijven wonen.’
We betalen Jeroen uit – veel meer dan hij verdient, naar mijn gevoel – maar het huis blijft van ons.
Toch voelt het als een nederlaag.
Marieke probeert me te troosten: ‘Papa, we hebben elkaar nog.’
Maar elke keer als ik naar buiten kijk en Jeroen zie langsfietsen – want hij woont nu drie straten verderop – voel ik een steek van woede en verdriet.
Soms vraag ik me af: wat is familie eigenlijk waard als geld alles kan kapotmaken? Had ik harder moeten vechten? Of is loslaten soms het enige wat je kunt doen om verder te kunnen leven?