Een Onbekende Met Tranen in Haar Ogen: De Dag Dat Mijn Leven Instortte
‘Mevrouw de Vries?’ Haar stem trilde, haar ogen rood en opgezwollen. Ik stond net bij de bakker in de Haarlemmerstraat, mijn gedachten bij het avondeten, toen deze onbekende vrouw me plotseling bij mijn arm greep. ‘Mag ik even met u praten? Het is… het is belangrijk.’
Mijn eerste reactie was irritatie. Ik had haast, zoals altijd. Maar iets in haar blik – een mengeling van wanhoop en schaamte – hield me tegen. ‘Wat is er?’ vroeg ik, terwijl ik haar voorzichtig van me af probeerde te houden.
Ze slikte. ‘Het gaat over Louis. Uw man.’
Mijn hart sloeg over. ‘Wat bedoelt u?’
Ze keek naar haar schoenen, haar handen friemelend aan haar jas. ‘Ik… ik ben verliefd op hem. Al maanden. En hij… hij zegt dat hij ook van mij houdt.’
De wereld leek even stil te staan. De geur van vers brood, het gerinkel van de kassa, het geroezemoes van de winkel – alles vervaagde. Ik hoorde alleen nog mijn eigen ademhaling, zwaar en onregelmatig.
‘Dit is een slechte grap,’ zei ik uiteindelijk, mijn stem schor. ‘Wie bent u?’
‘Mijn naam is Marloes,’ fluisterde ze. ‘Ik werk bij hem op kantoor. Ik kon het niet langer voor me houden.’
Ik draaide me om en liep weg, mijn boodschappen vergat ik. Mijn benen voelden als lood, mijn hoofd tolde. Thuisgekomen gooide ik de deur dicht en liet mezelf op de bank vallen. Tranen prikten achter mijn ogen, maar kwamen niet.
Louis kwam die avond later thuis dan normaal. Ik hoorde zijn sleutel in het slot, zijn zware voetstappen in de gang. ‘Dag schat,’ zei hij, zoals altijd. Maar zijn stem klonk anders – of misschien hoorde ik dat nu pas.
‘We moeten praten,’ zei ik zonder omhaal.
Hij keek me aan, zijn gezicht verstarde. ‘Wat is er?’
‘Wie is Marloes?’
Hij zweeg. Een seconde, twee seconden – te lang. Toen zakte hij neer op de stoel tegenover me en sloeg zijn handen voor zijn gezicht.
‘Het spijt me,’ fluisterde hij. ‘Ik weet niet wat er gebeurd is. Het was nooit mijn bedoeling…’
Woede borrelde op, vermengd met verdriet en ongeloof. ‘Dertig jaar, Louis! Dertig jaar heb ik jou vertrouwd! Hoe kun je dit doen?’
Hij keek op, zijn ogen nat. ‘Het is niet alleen lust, Anna. Ik voel iets voor haar wat ik al jaren niet meer gevoeld heb.’
Die woorden sneed harder dan alles wat hij had kunnen zeggen. Alsof onze jaren samen plotseling niets meer betekenden.
De dagen die volgden waren een waas van stilte en verwijten. Onze kinderen – Joris en Femke – merkten dat er iets mis was. Joris kwam langs met zijn zoontje Tijn en keek me vragend aan toen Louis zich terugtrok in de tuin.
‘Mam, wat is er aan de hand?’ vroeg hij zacht.
Ik wilde hem beschermen, hem niet belasten met onze ellende. Maar het was te groot om te verbergen.
‘Je vader… heeft iemand anders,’ fluisterde ik uiteindelijk.
Joris vloekte zachtjes en sloeg een arm om me heen. ‘Wat een klootzak,’ mompelde hij.
Femke belde die avond vanuit Utrecht. Ze huilde aan de telefoon. ‘Hoe kan papa dit doen? Aan jou? Aan ons?’
Ik wist het niet. Alles wat ik dacht te weten over liefde, over vertrouwen, leek ineens zinloos.
Louis probeerde te praten, probeerde uit te leggen dat hij zich al jaren eenzaam voelde in ons huwelijk. Dat we langs elkaar heen waren gaan leven sinds de kinderen uit huis waren.
‘Waarom heb je nooit iets gezegd?’ vroeg ik hem op een avond terwijl we samen aan tafel zaten, zwijgend tegenover elkaar.
‘Ik dacht dat het wel weer goed zou komen,’ zei hij zachtjes.
‘En nu? Wat wil je nu?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het niet meer, Anna.’
De weken sleepten zich voort. Ik kon niet slapen, at nauwelijks nog. Mijn zus Karin kwam langs met appeltaart en probeerde me op te beuren.
‘Je bent sterker dan je denkt,’ zei ze terwijl ze mijn hand vasthield.
Maar ik voelde me allesbehalve sterk. Ik voelde me leeg, verraden, oud.
Op een dag stond Marloes weer voor mijn deur. Ze had bloemen bij zich – tulpen, mijn lievelingsbloemen.
‘Het spijt me zo,’ zei ze met trillende stem.
Ik wilde haar uitschelden, haar wegsturen, maar iets hield me tegen. Misschien omdat ik in haar ogen dezelfde angst zag als in de mijne.
‘Waarom heb je dit gedaan?’ vroeg ik.
Ze haalde diep adem. ‘Omdat ik niet meer kon leven met de leugen. Omdat ik dacht dat liefde eerlijk moest zijn.’
Ik lachte bitter. ‘Liefde? Dit is geen liefde. Dit is vernietiging.’
Ze knikte en liep weg zonder nog iets te zeggen.
De maanden verstreken en langzaam begon ik mezelf terug te vinden. Ik ging weer wandelen in het Vondelpark, sprak af met oude vriendinnen die ik jaren niet had gezien.
Louis bleef in huis wonen – we leefden als vreemden onder één dak, tot hij op een dag zijn koffers pakte en vertrok naar een klein appartement aan de rand van de stad.
De stilte die achterbleef was oorverdovend, maar ook bevrijdend.
Op een avond zat ik alleen aan tafel met een glas wijn en keek naar oude foto’s van ons gezin – vakanties in Zeeland, verjaardagen vol gelach en liefde die ooit vanzelfsprekend leek.
Was het allemaal een leugen geweest? Of was liefde gewoon iets dat verandert, slijt?
Nu vraag ik mezelf af: kun je ooit echt iemand kennen? Of houden we allemaal geheimen verborgen achter gesloten deuren?