Een Reis Die Mijn Lot Veranderde: De Onverwachte Wending van Dylan

‘Waarom doe je dit jezelf aan, Dylan?’ Mijn eigen stem galmt in mijn hoofd terwijl ik met trillende handen de bladzijde omsla van het boek dat ik al drie keer heb gelezen. Het is zes uur ’s ochtends, station Utrecht Centraal is nog half in slaap, maar mijn hart bonkt alsof ik op het punt sta te vluchten. De trein naar Groningen vertrekt over tien minuten. Ik kijk naar de klok, dan naar mijn telefoon. Geen bericht van mijn moeder. Natuurlijk niet.

‘Dylan, je moet echt eens leren loslaten,’ zei ze gisteren nog, haar stem scherp als een mes. ‘Je vader is niet meer wie hij was. Je kunt hem niet blijven redden.’

Maar hoe laat je iemand los die je hele jeugd heeft bepaald? Mijn vader, Henk, was ooit de held van de buurt in Amersfoort. Iedereen kende hem: altijd een grap, altijd een biertje, altijd een hand op je schouder. Tot die dag dat hij niet meer thuiskwam en alles veranderde. Mijn moeder, Marleen, werd harder. Mijn zusje, Sophie, trok zich terug in haar kamer. En ik? Ik probeerde de gaten te vullen met goede cijfers en stille hoop.

De trein komt binnenrollen. Ik stap in, zoek een plek bij het raam en probeer me te verliezen in het verhaal van mijn boek. Maar het lukt niet. Mijn gedachten dwalen steeds af naar het telefoontje van gisteravond.

‘Dylan? Het is pap…’ Zijn stem klonk schor, alsof hij net wakker was geworden uit een nachtmerrie die nooit ophield. ‘Kun je morgen komen? Ik… ik heb je nodig.’

Ik had ja gezegd voordat ik er erg in had. En nu zit ik hier, met een knoop in mijn maag en de geur van versgemalen koffie die door de coupé zweeft.

Naast me schuift een vrouw van middelbare leeftijd haar tas opzij. Ze glimlacht vriendelijk. ‘Ook op weg naar familie?’ vraagt ze.

Ik knik vaag. ‘Zoiets.’

Ze kijkt me onderzoekend aan, alsof ze kan zien dat ik lieg. ‘Het is nooit makkelijk, hè? Familie.’

Ik glimlach flauwtjes en kijk snel uit het raam. De weilanden schieten voorbij, maar mijn hoofd blijft hangen bij haar woorden.

Als ik uitstap in Groningen, voel ik de kou meteen door mijn jas trekken. Mijn vader woont sinds een jaar in een klein appartement aan de rand van de stad. Ik loop erheen, elke stap zwaarder dan de vorige.

De deur zwaait open voordat ik kan aanbellen. Henk staat daar, ouder dan ik me herinner, met wallen onder zijn ogen en trillende handen.

‘Dylan… jongen…’

Ik weet niet wat ik moet zeggen. We staan daar, twee mannen die elkaar niet meer kennen.

‘Kom binnen,’ mompelt hij uiteindelijk.

Het appartement ruikt naar sigaretten en oude koffie. Op tafel liggen stapels ongeopende post en lege bierblikjes. Ik ga zitten op de bank, duw wat kranten opzij.

‘Waarom heb je me gebeld?’ vraag ik uiteindelijk.

Hij zucht diep en wrijft over zijn gezicht. ‘Ik… ik heb fouten gemaakt, Dylan. Grote fouten.’

‘Dat weet ik,’ zeg ik zacht.

Hij kijkt op, zijn ogen waterig. ‘Niet alleen met jou en je moeder… Er is meer.’

Mijn hart slaat over. ‘Wat bedoel je?’

Hij staat op, loopt naar een kastje en haalt er een vergeelde envelop uit. Hij drukt hem in mijn hand.

‘Lees maar.’

Met trillende vingers maak ik de envelop open. Het is een brief, geschreven in het handschrift van mijn vader.

‘Lieve Dylan,
Als je dit leest, betekent het dat ik eindelijk eerlijk moet zijn. Je moeder weet dit niet… Niemand weet dit. Jaren geleden heb ik iemand leren kennen – Anna – tijdens een klus in Leeuwarden. We hebben samen een dochter gekregen. Ze heet Fleur. Ze is jouw halfzus.’

Mijn adem stokt. Ik kijk op naar mijn vader, die nu met gebogen hoofd voor het raam staat.

‘Waarom vertel je me dit nu pas?’ Mijn stem trilt van woede en verdriet.

‘Omdat ik ziek ben,’ fluistert hij. ‘De dokters zeggen dat het niet lang meer duurt. Ik wil niet sterven met deze leugen tussen ons in.’

De kamer draait om me heen. Een halfzus? Een heel leven waar ik niets van wist?

‘En mam? Sophie? Hebben zij recht om dit te weten?’

Hij knikt langzaam. ‘Maar ik durf het niet te vertellen…’

Ik voel de woede opborrelen, maar ook medelijden. Dit is mijn vader – gebroken, bang en spijtig.

‘Wat wil je dat ik doe?’ vraag ik uiteindelijk.

‘Wil je haar ontmoeten? Haar vertellen wie jij bent?’

Ik weet het niet. Alles in mij schreeuwt nee, maar iets anders – misschien nieuwsgierigheid of hoop – fluistert ja.

Die nacht slaap ik nauwelijks. De volgende ochtend besluit ik Fleur te bellen. Haar stem klinkt jonger dan verwacht, onzeker maar vriendelijk.

‘Hoi… met Fleur?’

‘Eh… ja, hallo… Dit klinkt misschien raar, maar… Ik ben Dylan… Je… halfbroer.’

Er valt een lange stilte aan de andere kant van de lijn.

‘Wist jij dit al lang?’ vraagt ze zacht.

‘Nee… Gisteren pas gehoord.’

Ze zucht diep. ‘Kom je langs?’

Een uur later sta ik voor haar deur in Leeuwarden. Ze lijkt sprekend op mij – dezelfde blauwe ogen, dezelfde frons als ze nadenkt.

We praten urenlang over alles wat we gemist hebben: verjaardagen, vakanties, ruzies en dromen die nooit zijn uitgekomen.

‘Ben je boos?’ vraagt ze uiteindelijk.

Ik denk na. ‘Op wie? Op pap? Op jou? Op mezelf?’

Ze glimlacht droevig. ‘Misschien op allemaal een beetje.’

Als ik terugrijd naar huis voel ik me lichter én zwaarder tegelijk. Mijn vader overlijdt drie weken later – rustig, met mij aan zijn bed en de wetenschap dat zijn geheim eindelijk geen geheim meer is.

Bij zijn begrafenis staan Marleen en Sophie aan de ene kant van het graf, Fleur aan de andere kant. Niemand zegt iets; alles hangt in de lucht als onweer dat nooit losbarst.

Na afloop loop ik met Sophie naar huis.

‘Had jij dit ooit verwacht?’ vraagt ze zacht.

Ik schud mijn hoofd. ‘Nee… Maar misschien is dat familie wel: onverwachte wendingen die je dwingen jezelf opnieuw uit te vinden.’

’s Avonds staar ik uit het raam naar de regen die tegen het glas tikt en vraag me af: Hoeveel geheimen dragen we allemaal met ons mee? En wat gebeurt er als ze eindelijk aan het licht komen?