Een tweede kans op liefde na mijn zeventigste: Ik dacht dat geluk niet meer voor mij was weggelegd

‘Waarom bel je nooit terug, mam?’ De stem van mijn dochter Marieke trilt door de telefoon. Ik hoor haar frustratie, haar teleurstelling. ‘Je weet toch dat ik het druk heb,’ antwoord ik, misschien iets te scherp. Maar wat weet zij van mijn dagen, die zich aaneenrijgen als grijze kralen aan een ketting? Sinds mijn man Jan vijf jaar geleden overleed, is het huis in Haarlem te groot en te stil geworden.

Soms loop ik door de kamers en hoor ik zijn stem nog, zachtjes mopperend over de krant die weer niet op de juiste plek ligt. Maar nu is er alleen het tikken van de klok en het zachte gezoem van de koelkast. Mijn dagen zijn gevuld met kleine rituelen: koffie om acht uur, een wandeling naar de bakker, een praatje met buurvrouw Els. Maar zelfs die gesprekken zijn oppervlakkig geworden. Niemand vraagt écht hoe het met me gaat.

‘Je moet meer onder de mensen komen, mam,’ zegt Marieke vaak. Maar wat weet zij van de leegte die achterblijft als je iemand verliest met wie je meer dan veertig jaar hebt gedeeld? Mijn zoon Bas belt nog minder. Hij woont in Groningen en heeft zijn eigen leven. Soms denk ik dat ik voor hen al een soort schim ben geworden, een verplicht nummer op hun to-dolijst.

Op een regenachtige dinsdagmiddag – ik weet het nog precies – stond ik in de rij bij de supermarkt. Mijn gedachten dwaalden af naar vroeger, naar vakanties aan het IJsselmeer, naar Jan die altijd grapjes maakte met de kinderen. Plotseling botste iemand tegen mijn karretje aan. ‘Sorry mevrouw, ik lette niet op.’ Ik keek op in twee vriendelijke blauwe ogen. Zijn haar was grijs, zijn gezicht getekend door rimpels, maar zijn glimlach was ontwapenend.

‘Geeft niks,’ mompelde ik, maar hij bleef staan. ‘Het is ook zo’n rotweer hè? Je zou bijna denken dat we in Engeland wonen.’ Ik lachte, misschien voor het eerst in weken echt. Hij stelde zich voor als Kees. We raakten aan de praat over het weer, over de prijzen van koffie, over hoe snel alles verandert. Toen ik afgerekend had, stond hij buiten te wachten. ‘Mag ik u misschien uitnodigen voor een kopje koffie bij het café om de hoek?’

Mijn eerste impuls was om nee te zeggen. Wat zouden de buren denken? Wat zou Marieke zeggen? Maar iets in zijn blik hield me tegen. ‘Waarom ook niet,’ hoorde ik mezelf zeggen.

Die eerste koffie werd een wandeling door het park, daarna een bezoek aan het museum en uiteindelijk wekelijkse afspraken. Kees vertelde over zijn vrouw die tien jaar geleden was overleden, over zijn dochter die in Australië woont en die hij zelden ziet. We deelden onze verhalen, onze pijn, maar ook onze hoop.

Toch bleef er iets knagen. Marieke merkte al snel dat er iets veranderd was. ‘Je klinkt anders aan de telefoon, mam. Is er iets?’ Ik aarzelde even, maar besloot eerlijk te zijn. ‘Ik heb iemand ontmoet.’

Het bleef stil aan de andere kant van de lijn. ‘Wat bedoel je? Een man?’ Haar stem klonk bijna verontwaardigd.

‘Ja, een man. Hij heet Kees.’

‘Mam… Je bent toch niet… Je bent toch niet verliefd?’

Ik voelde mijn wangen rood worden, alsof ik weer zestien was. ‘Misschien wel.’

De weken daarna werd het contact met Marieke stroever. Ze vond het moeilijk om te accepteren dat haar moeder weer een eigen leven had, buiten haar om. Bas reageerde laconiek: ‘Als jij er gelukkig van wordt, mam.’ Maar Marieke bleef afstandelijk.

Op een zondagmiddag nodigde ik Kees uit voor koffie bij mij thuis. Ik had appeltaart gebakken, net als vroeger voor Jan. Kees zat wat onwennig aan tafel toen plotseling de voordeur openzwaaide en Marieke binnenstormde.

‘Mam! Waarom heb je niet gezegd dat hij hier zou zijn?’

Kees stond op en stak beleefd zijn hand uit. ‘Aangenaam, Kees.’

Marieke keek hem nauwelijks aan en richtte zich tot mij: ‘Kunnen we even praten?’

In de keuken barstte ze los: ‘Wat doe je nou? Je kent hem amper! Straks wordt je gekwetst of erger…’

‘Ik ben geen kind meer, Marieke,’ zei ik zachtjes maar vastberaden. ‘Ik weet wat ik doe.’

Ze zuchtte diep en keek me aan met vochtige ogen: ‘Ik wil gewoon niet dat je pijn hebt.’

Die avond zat ik lang na te denken. Was ik egoïstisch? Moest ik mijn eigen geluk opofferen voor haar gemoedsrust? Maar toen dacht ik aan Jan, aan hoe hij altijd zei dat het leven te kort is om kansen te laten liggen.

De maanden verstreken en langzaam begon Marieke te wennen aan het idee van Kees in mijn leven. Ze zag dat ik weer lachte, dat ik weer plannen maakte – uitstapjes naar het strand, samen koken, zelfs dansen in de woonkamer op oude liedjes van Boudewijn de Groot.

Toch bleef er spanning tussen ons hangen. Op een dag belde Marieke onverwacht aan. Ze had bloemen bij zich en een traan op haar wang.

‘Mam… Het spijt me dat ik zo moeilijk heb gedaan. Ik was gewoon bang om je kwijt te raken.’

We vielen elkaar in de armen en huilden samen – om alles wat geweest was en alles wat nog komen zou.

Nu zit ik hier aan mijn keukentafel, met Kees tegenover me en Marieke die net haar eerste kleinkind heeft gekregen. Het leven heeft me geleerd dat geluk soms onverwacht op je pad komt – zelfs als je denkt dat alles achter je ligt.

Soms vraag ik me af: hoeveel kansen op geluk laten we liggen uit angst voor wat anderen denken? En durven we nog te kiezen voor onszelf als we ouder worden?