Elke dag opnieuw koken voor Peter: Wanneer is het genoeg?

“Zuzana, heb je weer hetzelfde gemaakt als gisteren?”

De toon in Peters stem is scherp, bijna verwijtend. Ik voel mijn schouders verstrakken terwijl ik de pan op tafel zet. “Nee, Peter. Het is vers. Zoals je vroeg.” Mijn stem klinkt vlakker dan ik wil, maar ik kan het niet helpen. Elke dag opnieuw hetzelfde gesprek, dezelfde teleurstelling in zijn ogen als hij ook maar vermoedt dat het eten niet net uit de pan komt.

Ik ben Zuzana, 38 jaar, en woon met Peter en onze dochter Lotte in een rijtjeshuis in Amersfoort. Mijn dagen zijn gevuld met werken op de administratie van een middelbare school, zorgen voor Lotte, en – vooral – koken voor Peter. Want Peter eet geen restjes. Nooit gedaan ook. Zelfs niet als het eten van gisteren nog heerlijk ruikt en smaakt. “Het is gewoon niet lekker meer,” zegt hij dan, alsof dat alles verklaart.

Vanochtend stond ik weer om half zes op. De zon was nog niet op, de stad stil. Ik sloop naar beneden, zette koffie en begon aan het ontbijt: verse pannenkoeken voor Lotte, een omelet voor Peter. Terwijl ik de eieren klopte, dacht ik aan gisteravond. Hoe Peter zijn bord had weggeschoven toen hij dacht dat de aardappelpuree niet vers was. “Je weet toch dat ik dat niet eet?” had hij gezegd, zonder me aan te kijken.

Op mijn werk ben ik moe. Mijn collega’s praten over hun weekendplannen; ik denk alleen maar aan wat ik vanavond moet koken. “Zuzana, je ziet er moe uit,” zegt Marijke bezorgd tijdens de lunchpauze. Ik glimlach flauwtjes. “Gewoon druk thuis.”

Thuisgekomen haast ik me naar de supermarkt. Ik pak verse groenten, vlees, kruiden – alles wat nodig is voor een nieuwe maaltijd. Mijn hoofd bonkt; mijn rug doet pijn van het sjouwen. Lotte zit aan de keukentafel met haar huiswerk. “Mama, waarom eten we nooit gewoon pasta van gisteren? Dat vind ik lekkerder.”

Ik slik. “Papa houdt daar niet van, lieverd.”

“Maar jij dan?” vraagt ze zacht.

Ik weet het antwoord niet meer.

Peter komt binnen als ik net de saus proef. Hij snuift de lucht op en knikt goedkeurend. “Dat ruikt tenminste vers.”

Ik voel een steek van woede en verdriet tegelijk. Waarom is het nooit genoeg? Waarom ziet hij niet hoeveel moeite ik doe? Tijdens het eten praat Peter over zijn werk; Lotte vertelt over school. Ik luister nauwelijks. In mijn hoofd tel ik de dagen dat ik dit al doe – elke dag opnieuw koken, elke dag opnieuw hopen op een beetje waardering.

Na het eten ruim ik op terwijl Peter tv kijkt en Lotte naar boven gaat om te douchen. De keuken ruikt naar tomatensaus en afwasmiddel. Mijn handen zijn rood van het hete water. Ik staar naar de koelkast, vol bakjes met restjes die niemand ooit zal eten.

Die nacht lig ik wakker naast Peter, die zacht snurkt. Mijn gedachten razen. Is dit het leven dat ik wilde? Waar ben ik gebleven in dit huis vol vers eten en koude restjes?

De volgende ochtend probeer ik het gesprek aan te gaan tijdens het ontbijt.

“Peter,” begin ik voorzichtig, “vind je het echt zo erg om een keer iets op te warmen?”

Hij kijkt me aan alsof ik iets heel raars voorstel. “Zuzana, je weet toch dat ik daar niet van hou? Het is gewoon niet lekker meer.”

“Maar het kost me zoveel tijd,” fluister ik.

Hij haalt zijn schouders op. “Je hoeft het niet te doen als je het zo erg vindt.”

Maar wie doet het dan? Lotte is pas tien. En als ik niets maak, eet hij gewoon brood of bestelt hij iets – en dan voel ik me schuldig.

Op mijn werk barst ik in tranen uit bij Marijke. Ze neemt me mee naar buiten, waar we in de frisse lucht staan.

“Waarom laat je hem zo over je heen lopen?” vraagt ze zacht.

Ik weet het niet. Of misschien weet ik het wel: omdat ik bang ben dat als ik stop met zorgen, er niets meer overblijft tussen ons.

Thuis probeer ik die avond iets nieuws: ik zet gewoon de restjes van gisteren op tafel en zeg niets.

Peter kijkt verbaasd naar zijn bord.

“Is dit… van gisteren?”

Ik knik langzaam.

Hij schuift zijn stoel achteruit en loopt zonder iets te zeggen naar de woonkamer.

Lotte kijkt me aan met grote ogen.

“Mama?”

Ik glimlach flauwtjes en schep haar bord vol.

“Eet maar, lieverd.”

Die avond eet ik samen met Lotte aan tafel terwijl Peter mokkend tv kijkt in de woonkamer. Het voelt vreemd – verdrietig en bevrijd tegelijk.

De dagen erna probeer ik vaker mijn eigen grenzen te bewaken. Soms kook ik vers, soms warm ik iets op. Peter moppert steeds vaker; Lotte lijkt opgelucht.

Op een avond barst de bom.

“Zuzana,” roept Peter vanuit de woonkamer, “waarom luister je niet gewoon? Je weet dat ik geen restjes wil!”

Ik loop naar hem toe, mijn handen trillend.

“En wanneer luister jij eens naar mij?” Mijn stem breekt bijna. “Weet je eigenlijk wel hoe moe ik ben? Hoeveel moeite dit kost?”

Hij kijkt me aan – echt aan – voor het eerst in maanden.

“Ik… Ik had geen idee,” zegt hij zacht.

We praten die avond tot laat. Over verwachtingen, over grenzen, over liefde die soms verstikt in gewoontes die niemand gelukkig maken.

Het is geen sprookje; er verandert niet meteen alles. Maar er komt ruimte voor mij – voor ons allemaal.

Soms kook ik nog steeds elke dag vers; soms eten we samen restjes opgewarmd in de magnetron. Het leven is niet perfect, maar wel eerlijker geworden.

En nu vraag ik me af: hoeveel vrouwen zoals ik lopen er rond in Nederland? Hoeveel mensen cijferen zichzelf weg tot er niets meer overblijft? Wanneer is het genoeg?