Ga maar alvast, ik kom zo – Een verhaal over familiegeheimen en teleurstellingen

‘Ga maar alvast, ik kom zo.’

Die woorden galmen nog steeds na in mijn hoofd, alsof ze zich in mijn geheugen hebben geëtst. Het was een zaterdagochtend in juni, de lucht zwaar van verwachting en spanning. Daan, mijn oudste zoon, stond in zijn net gestreken overhemd zenuwachtig aan de keukentafel te friemelen met zijn stropdas. Mijn jongste, Lotte, probeerde haar haar in een vlecht te krijgen, terwijl ik haar met trillende handen hielp. Erik, mijn man, stond bij het raam en keek zwijgend naar buiten, zijn rug naar ons toe.

‘Pap, kom je? We moeten echt gaan, anders zijn we te laat,’ zei Daan met een stem die probeerde volwassen te klinken, maar waarin ik de onzekerheid hoorde die hij altijd had als het om zijn vader ging.

Erik draaide zich langzaam om. Zijn gezicht was strak, zijn ogen vermeden de mijne. ‘Ga maar alvast, ik kom zo,’ zei hij. Hij pakte zijn jas van de kapstok en liep zonder nog iets te zeggen de tuin in. De deur viel zachtjes achter hem dicht.

Ik voelde een steek in mijn borst. Dit was niet de eerste keer dat Erik zich terugtrok op belangrijke momenten, maar vandaag was anders. Vandaag was Daan’s diploma-uitreiking – een mijlpaal waar we als gezin naartoe hadden geleefd. Ik slikte mijn woede en teleurstelling weg en glimlachte geforceerd naar de kinderen. ‘Kom op, we moeten echt gaan.’

In de auto was het stil. Lotte keek uit het raam, Daan speelde met zijn telefoon. Ik probeerde luchtig te doen. ‘Jullie vader komt zo wel, hij moet vast even iets regelen.’ Maar zelfs voor mezelf klonk het ongeloofwaardig.

De ceremonie in het theater aan de rand van Utrecht was feestelijk, maar ik voelde me leeg. Toen Daan zijn naam hoorde en naar voren liep om zijn diploma in ontvangst te nemen, keek hij zoekend de zaal in. Zijn blik bleef hangen op de lege stoel naast mij. Ik kneep zijn hand toen hij terugkwam en fluisterde: ‘Je vader is vast onderweg.’ Maar ik wist dat het niet waar was.

Na afloop stonden we buiten tussen de andere gezinnen. Overal blije gezichten, ouders die hun kinderen omhelsden, foto’s maakten. Daan stond wat verloren naast me. ‘Zullen we pap bellen?’ vroeg hij zacht.

Ik knikte en belde Erik’s nummer. Geen gehoor. Nog een keer. Voicemail.

‘Misschien heeft hij autopech,’ zei Lotte hoopvol.

Maar diep vanbinnen wist ik dat er iets anders speelde. De afgelopen maanden was Erik steeds afstandelijker geworden. Hij werkte langer door, kwam laat thuis, sliep op de bank ‘omdat hij slecht lag’. Ik had hem geconfronteerd, maar hij wuifde alles weg.

Thuisgekomen vond ik een brief op het aanrecht. Mijn handen trilden toen ik hem openmaakte.

‘Lieve Marieke,

Het spijt me dat ik het zo moet doen. Ik kan niet meer verder op deze manier. Ik voel me al maanden verstikt in dit leven en ik weet niet meer wie ik ben. Ik heb iemand ontmoet die me weer laat voelen wie ik ooit was. Het spijt me voor jou en voor de kinderen, maar ik moet voor mezelf kiezen.

Erik’

Ik zakte op de keukenvloer en voelde hoe alles uit me wegstroomde – woede, verdriet, ongeloof. Lotte kwam naast me zitten en sloeg haar armen om me heen. Daan stond in de deuropening met tranen in zijn ogen.

‘Dus hij komt niet meer terug?’ vroeg hij schor.

Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee lieverd…’

De weken daarna waren een waas van verdriet en verwarring. Daan trok zich terug op zijn kamer, Lotte werd stil en teruggetrokken. Ik probeerde sterk te zijn voor hen, maar ’s nachts lag ik wakker en vroeg me af waar het mis was gegaan.

Op een avond zat ik met mijn zus Anouk aan de keukentafel. Ze schonk wijn in en keek me doordringend aan.

‘Heb je het echt niet zien aankomen?’ vroeg ze zacht.

‘Misschien wel,’ gaf ik toe. ‘Maar ik wilde het niet zien. Ik dacht dat we gewoon door een moeilijke periode gingen.’

Anouk zuchtte. ‘Je hoeft jezelf niet alles kwalijk te nemen.’

Maar dat deed ik wel. Elke dag opnieuw vroeg ik me af of ik te veel had gevraagd van Erik, of ik hem genoeg had laten weten dat ik hem waardeerde. Of misschien had ik gewoon niet gezien hoe ongelukkig hij was.

Daan kwam steeds minder vaak thuis eten. Op een avond kwam hij laat binnen, rook naar bier en had rode ogen.

‘Waar was je?’ vroeg ik bezorgd.

‘Bij vrienden,’ mompelde hij.

‘Daan…’

Hij keek me fel aan. ‘Het boeit je toch niet! Pap is weg omdat jij altijd alles wilt controleren!’

Zijn woorden sneden als messen door mijn hart.

‘Dat is niet eerlijk,’ zei ik zacht.

‘Het leven is niet eerlijk,’ beet hij terug en sloeg de deur van zijn kamer dicht.

Lotte kroop die nacht bij mij in bed en huilde zachtjes tegen mijn schouder aan.

De maanden sleepten zich voort. Erik stuurde af en toe een berichtje – oppervlakkig, afstandelijk. Hij wilde ‘contact houden voor de kinderen’, maar Daan weigerde hem te zien. Lotte sprak hem alleen via WhatsApp.

Op een dag vond ik een oude foto van ons gezin tijdens een vakantie op Texel – lachende gezichten, wind door onze haren, Erik die Lotte op zijn schouders droeg terwijl Daan schelpen zocht aan het strand. Ik barstte in tranen uit.

Waarom had ik het niet kunnen redden? Waarom had Erik niet kunnen vechten voor ons?

Op Daan’s verjaardag stuurde Erik een kaart met geld erin en een korte boodschap: ‘Gefeliciteerd jongen.’ Geen telefoontje, geen bezoek.

Daan gooide de kaart ongeopend in de prullenbak.

‘Hij is dood voor mij,’ zei hij kil.

Ik wist niet wat ik moest zeggen.

Langzaam probeerden we ons leven weer op te pakken. Lotte vond troost bij haar vriendinnen en begon weer te lachen. Daan haalde zijn rijbewijs en vond een bijbaan bij de supermarkt om de hoek. Ik ging weer werken op kantoor, al voelde alles anders dan voorheen.

Op een avond zat ik alleen aan tafel met een kop thee toen Daan thuiskwam van zijn werk. Hij ging tegenover me zitten en keek me lang aan.

‘Mam… denk je dat pap ooit nog spijt krijgt?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Misschien wel… misschien niet.’

Hij knikte langzaam en staarde naar zijn handen.

‘Ik mis hem soms,’ fluisterde hij toen.

Ik pakte zijn hand vast en voelde hoe onze pijn ons verbond – moeder en zoon, samen achtergelaten maar niet gebroken.

Nu, jaren later, vraag ik me nog steeds af: Had ik iets kunnen doen om dit te voorkomen? Of is het soms gewoon onmogelijk om iemand vast te houden die al lang geleden afscheid heeft genomen?

Wat denken jullie – kun je ooit echt begrijpen waarom iemand weggaat? Of blijven sommige vragen voor altijd onbeantwoord?