Gebroken Spiegelbeelden: Twaalf Jaar Leugens
‘Hoe lang al, Jeroen?’ Mijn stem trilt, maar ik dwing mezelf hem aan te kijken. Zijn ogen flitsen weg, naar het raam, naar de regen die onophoudelijk tegen het glas tikt.
‘Marieke…’ Hij zucht diep, zijn schouders zakken. ‘Het was niet de bedoeling. Echt niet.’
Mijn hart bonkt in mijn keel. De stilte tussen ons is dik en zwaar, als een deken die me verstikt. Ik hoor boven het zachte getik van Lotte’s voetjes op de overloop. Onze dochter van negen, altijd vrolijk, altijd vol vertrouwen in haar ouders. Als ze nu eens wist…
‘Hoe lang?’ herhaal ik, nu harder. Mijn handen trillen zo erg dat ik ze in mijn trui verstop.
‘Sinds november,’ fluistert hij. ‘Het is… het is met Sanne van kantoor.’
Sanne. Natuurlijk. De vrouw met wie hij altijd zo hard lachte op bedrijfsfeestjes. Ik voel een steek van jaloezie, maar vooral schaamte. Hoe heb ik dit niet gezien? Hoe heb ik twaalf jaar lang geloofd in het perfecte plaatje?
Ik loop naar de keuken, probeer mijn ademhaling onder controle te krijgen. De geur van koffie hangt nog in de lucht; vanochtend was alles nog normaal. Of leek het normaal? Jeroen volgt me, zijn voetstappen voorzichtig, alsof hij bang is dat ik breek.
‘Marieke, ik wil Lotte niet kwijt. Ik wil haar niet kwetsen.’
‘En mij dan?’ Mijn stem breekt. ‘Wat ben ik voor jou?’
Hij zegt niets. Zijn stilte zegt alles.
De dagen erna bewegen zich als stroop voort. We praten nauwelijks. Jeroen slaapt op de logeerkamer, Lotte vraagt waarom papa zo vaak moe is. Ik lieg tegen haar – iets wat ik mezelf nooit had zien doen – en zeg dat papa veel werkstress heeft.
Op een avond zit ik met mijn moeder aan de keukentafel. Ze roert in haar thee en kijkt me aan met die blik die alles doorziet.
‘Je hoeft niet alles alleen te dragen, Marieke,’ zegt ze zacht.
‘Ik weet het niet meer, mam,’ fluister ik. ‘Ik voel me zo… dom. Alsof iedereen het wist behalve ik.’
Ze pakt mijn hand vast. ‘Jij hebt altijd het beste in mensen willen zien. Dat is geen zwakte.’
Maar het voelt wel zo.
De weken slepen zich voort. Ik probeer Lotte’s leven zo normaal mogelijk te houden: zwemles op woensdag, ballet op vrijdag, samen pannenkoeken bakken op zondag. Maar Jeroen en ik zijn schimmen van wie we waren. We praten alleen over praktische zaken: wie haalt Lotte op? Wie doet boodschappen?
Op een avond hoor ik Lotte zachtjes huilen in haar kamer. Ik ga naast haar zitten op bed.
‘Wat is er, liefje?’
Ze snikt: ‘Waarom lachen jullie nooit meer samen?’
Mijn hart breekt opnieuw. Ik wil haar beschermen tegen deze pijn, maar hoe doe je dat als je zelf uit elkaar valt?
Jeroen en ik besluiten naar een relatietherapeut te gaan – voor Lotte, zeggen we tegen elkaar. Maar diep vanbinnen weet ik dat het te laat is. Tijdens de sessies zwijgt Jeroen vooral; als hij praat, klinkt hij moe en leeg.
‘Ik blijf voor Lotte,’ zegt hij op een avond na een sessie. ‘Ik wil haar niet kwijt.’
‘Maar mij ben je al kwijt,’ zeg ik zacht.
Hij knikt alleen maar.
Op een dag vind ik een briefje in Lotte’s schooltas: “Mama, ik wil dat je weer lacht.” Het handschrift is bibberig, maar de boodschap komt keihard binnen. Ik besef dat ik niet alleen mezelf tekortdoe door zo door te gaan, maar vooral haar.
Ik bel mijn zus Anouk. Ze woont in Utrecht en we spreken elkaar te weinig sinds ze haar eigen gezin heeft.
‘Kom een weekend bij mij,’ zegt ze meteen. ‘Laat Jeroen voor Lotte zorgen.’
Het voelt als verraad om weg te gaan, maar Anouk haalt me over.
In Utrecht praten we tot diep in de nacht. Over vroeger, over dromen die we hadden toen we jong waren.
‘Je bent meer dan zijn vrouw,’ zegt Anouk fel. ‘Je bent Marieke. Je verdient geluk.’
Als ik zondagavond thuiskom, zit Jeroen aan de keukentafel met Lotte op schoot. Ze lachen om iets op haar tablet – een zeldzaam moment van lichtheid.
Later die avond zegt Jeroen: ‘Misschien moeten we elkaar loslaten.’
Ik knik. Het doet pijn, maar ergens voel ik ook opluchting.
De maanden daarna zijn zwaar. We vertellen Lotte samen wat er gaat gebeuren; ze huilt en klampt zich aan ons vast. Mijn moeder komt vaker langs om te helpen met oppassen en koken.
Op een dag sta ik in de Albert Heijn en zie Sanne bij de kassa staan. Ze kijkt me aan, haar blik vol schuldgevoel en ongemak.
‘Het spijt me,’ fluistert ze als ik langsloop.
Ik kijk haar aan en voel woede, maar ook medelijden. Zij heeft ook haar eigen strijd gevoerd.
Langzaam bouw ik een nieuw leven op. Ik ga weer werken als docent Nederlands op de middelbare school waar ik ooit begon voordat Lotte geboren werd. De eerste weken zijn zwaar; collega’s kijken me aan met medelijden of nieuwsgierigheid.
Op een dag vraagt een leerling: ‘Mevrouw van Dijk, waarom bent u altijd zo verdrietig?’
Ik glimlach flauwtjes en zeg: ‘Soms gebeuren er dingen in het leven waar je even van moet bijkomen.’
Thuis schilder ik de woonkamer in een lichte kleur; het voelt als een nieuw begin. Lotte helpt mee en we lachen om de verfspetters op onze neuzen.
Jeroen en ik vinden langzaam een manier om samen ouders te zijn zonder elkaar pijn te doen. Het is niet makkelijk; soms voel ik nog steeds woede of verdriet als ik hem zie met Sanne bij het schoolplein.
Maar er zijn ook momenten van trots: als Lotte haar zwemdiploma haalt en we samen juichen vanaf de kant.
Soms lig ik ’s avonds in bed en vraag ik me af: had ik iets kunnen doen om dit te voorkomen? Was er een moment waarop ik had moeten ingrijpen? Of is dit gewoon hoe het leven soms loopt?
Nu, bijna een jaar later, voel ik me sterker dan ooit. Niet omdat alles goed is gekomen – want sommige dingen blijven voor altijd stuk – maar omdat ik heb geleerd dat je zelfs uit de grootste scherven iets nieuws kunt bouwen.
En toch vraag ik me af: hoeveel mensen leven er nog in hun eigen gebroken spiegelbeeld zonder dat iemand het ziet? Wat zouden jullie doen als je wereld ineens instortte?