Gebroken Spiegelbeelden: Twaalf Jaar Leugens

‘Hoe lang al, Jeroen? Hoe lang lieg je al tegen me?’ Mijn stem trilt, maar ik dwing mezelf hem aan te kijken. Zijn ogen schieten weg, naar het raam, naar de regen die onophoudelijk tegen het glas tikt. ‘Marieke…’ begint hij, maar ik onderbreek hem. ‘Nee, geen uitvluchten. Ik wil de waarheid.’

Het is donderdagavond. De geur van stamppot hangt nog in de keuken, maar alles smaakt bitter nu. Onze dochter Lotte ligt boven te slapen, onwetend van de storm die beneden raast. Twaalf jaar huwelijk, dacht ik altijd. Twaalf jaar samen lachen, samen huilen, samen dromen. Maar nu voelt het alsof ik in een toneelstuk speel waarvan het script plotseling is veranderd.

Jeroen zucht diep. ‘Sinds januari,’ zegt hij zacht. ‘Het was niet gepland, Marieke. Ik…’

‘Sinds januari?’ Mijn stem slaat over. ‘Dat is bijna een jaar! En je hebt gewoon gedaan alsof alles normaal was?’

Hij knikt, zijn schouders gebogen. Ik voel hoe mijn hart in duizend stukjes breekt. Alles wat ik dacht te weten over ons leven, over hem, over mezelf – het blijkt een leugen.

Die nacht slaap ik niet. Ik staar naar het plafond, luister naar Jeroens ademhaling naast me. Hoe kan hij zo rustig slapen? In mijn hoofd razen herinneringen voorbij: onze bruiloft in het stadhuis van Utrecht, Lotte’s eerste stapjes in de woonkamer, de vakanties aan de Zeeuwse kust. Was het allemaal nep?

De volgende ochtend probeer ik me groot te houden voor Lotte. Ze is acht en heeft een zesde zintuig voor spanningen. ‘Mama, waarom ben je zo stil?’ vraagt ze terwijl ze haar boterham met hagelslag eet.

‘Mama is gewoon een beetje moe, lieverd,’ zeg ik. Maar ze kijkt me aan met haar grote blauwe ogen – Jeroens ogen – en ik voel tranen branden.

Op mijn werk bij de bibliotheek lukt het me nauwelijks om me te concentreren. Mijn collega Sanne merkt het meteen. ‘Gaat het wel?’ vraagt ze voorzichtig.

Ik twijfel even, maar dan barst ik los. ‘Jeroen heeft een affaire,’ fluister ik. Sanne slaat haar armen om me heen en ik huil voor het eerst sinds gisteravond.

De dagen daarna zijn een waas van gesprekken en verwijten. Jeroen zegt dat hij spijt heeft, dat hij niet weet waarom hij het heeft gedaan. ‘Het was gewoon… Ik voelde me gezien door haar,’ zegt hij op een avond.

‘En door mij dan?’ snauw ik terug. ‘Was ik onzichtbaar geworden?’

We proberen te praten, voor Lotte’s bestwil zeggen we allebei. Maar de spanning is om te snijden. Mijn moeder bemoeit zich er ook mee: ‘Je moet hem vergeven, Marieke. Voor Lotte.’ Maar mijn zus Anouk is feller: ‘Trap er niet in! Hij verdient je niet.’

Ik voel me verscheurd tussen loyaliteit en woede, tussen verdriet en hoop op herstel. Soms denk ik aan vroeger, aan hoe Jeroen en ik elkaar leerden kennen op een feestje van vrienden in Amsterdam. Hij was grappig, charmant – de man die iedereen wilde zijn of hebben.

Nu zie ik alleen nog de man die mij heeft voorgelogen.

Op een avond hoor ik Lotte zachtjes huilen in haar kamer. Ik ga bij haar zitten op bed en strijk door haar haar.

‘Mama, gaan jullie uit elkaar?’ vraagt ze met een bibberstem.

Mijn hart breekt opnieuw. ‘Dat weet ik niet, lieverd,’ zeg ik eerlijk. ‘Maar wat er ook gebeurt, papa en mama blijven altijd van jou houden.’

De weken slepen zich voort. Jeroen blijft in huis slapen – voor Lotte, zeggen we – maar we leven langs elkaar heen. De spanning is ondraaglijk. Op een dag vind ik een berichtje op zijn telefoon van haar: “Ik mis je.”

Ik confronteer hem ermee. ‘Je zei dat het over was!’

Hij kijkt me aan met lege ogen. ‘Ik weet niet wat ik wil, Marieke.’

Dat is het moment waarop iets in mij knapt. Ik pak mijn jas en fiets zonder doel door de regenachtige straten van Utrecht. De stad voelt vreemd en koud aan, alsof alles wat vertrouwd was nu vijandig is geworden.

Bij Anouk drink ik thee en vertel alles. Ze luistert zonder oordeel en zegt dan: ‘Misschien moet je niet vechten voor iets wat al kapot is.’

Die nacht neem ik een besluit: dit kan zo niet langer.

De volgende ochtend vertel ik Jeroen dat hij moet vertrekken. Hij pakt zijn spullen zonder veel protest en vertrekt naar zijn broer in Amersfoort.

Lotte huilt als ze het hoort. ‘Waarom moet papa weg?’

Ik kniel bij haar neer en probeer uit te leggen wat zelfs voor mij onbegrijpelijk is.

De weken daarna zijn zwaar. Ik voel me schuldig tegenover Lotte, boos op Jeroen, verdrietig om alles wat verloren is gegaan. Mijn moeder blijft aandringen op vergeving – ‘Denk aan het gezin!’ – maar Anouk steunt me onvoorwaardelijk.

Langzaam begin ik mezelf terug te vinden. Ik ga vaker wandelen langs de Vecht, schrijf mijn gevoelens op in een dagboek dat Sanne me gaf, en probeer kleine dingen te waarderen: een kop koffie in de ochtendzon, Lotte’s lach als we samen koekjes bakken.

Jeroen belt soms om met Lotte te praten. Hij vraagt ook of we kunnen praten over onszelf, maar ik voel dat er iets fundamenteels kapot is gegaan dat niet meer te lijmen valt.

Op een dag staat hij onverwacht voor de deur met bloemen en tranen in zijn ogen.

‘Het spijt me zo,’ zegt hij zacht.

Ik kijk hem aan en voel medelijden – maar geen liefde meer zoals vroeger.

‘Misschien moeten we elkaar loslaten,’ zeg ik uiteindelijk.

Hij knikt langzaam en draait zich om.

Het huis voelt leeg zonder hem, maar ook lichter.

Lotte en ik bouwen samen aan een nieuw ritme: samen ontbijten, samen huiswerk maken, samen nieuwe herinneringen creëren.

Soms vraag ik me af of ik ooit weer iemand zal vertrouwen zoals vroeger – of dat überhaupt nodig is.

Was dit alles onvermijdelijk? Of had het anders kunnen lopen als we eerder hadden gepraat?

Wat denken jullie: kun je iemand echt vergeven na zo’n verraad? Of is loslaten soms de enige weg naar vrijheid?