Geen wieg, geen commode, geen babyspullen: Het begin van mijn moederschap in chaos

‘Daan, waar is de wieg?’ Mijn stem trilde terwijl ik de voordeur openduwde, de maxi-cosi met onze slapende dochter in mijn hand. De geur van oud wasmiddel en koude koffie hing in de gang. Daan stond achter me, zijn aktetas nog in zijn hand, zijn blik schuldig naar de vloer gericht.

‘Het… eh… het is er nog niet van gekomen,’ mompelde hij. ‘Ik moest overwerken. Je weet hoe het gaat bij Van der Laan & Partners. Mijn baas—’

‘Je baas, je baas! Daan, ik heb je gesmeekt om vrij te nemen. We hebben een baby! Ze heeft een plek nodig om te slapen, schone kleertjes, luiers…’ Mijn stem brak. Ik voelde de tranen branden achter mijn ogen, maar ik wilde niet huilen. Niet nu. Niet voor hem.

Daan zette zijn tas neer en liep naar de woonkamer. Ik volgde hem, mijn hart bonzend in mijn borstkas. De kamer was een chaos: stapels ongewassen was, lege pizzadozen op tafel, een vergeten koffiekopje met een schimmelrandje. Geen wieg, geen commode, geen babyspullen. Alleen het oude ledikantje van zijn broer stond stoffig in de hoek, zonder matras of lakens.

‘We redden het wel,’ zei Daan zachtjes. ‘We kunnen morgen alles halen.’

‘Morgen? Daan, ze is er nú! Ze kan niet op de grond slapen!’

Ik zette de maxi-cosi voorzichtig op de bank en keek naar onze dochter. Haar gezichtje was rood van het huilen in de auto, haar kleine vuistjes balden zich samen. Ik voelde me falen als moeder nog voor ik goed en wel begonnen was.

‘Wil je dat ik nu naar de HEMA ga?’ vroeg Daan voorzichtig.

‘Nee,’ zei ik kortaf. ‘Het is al laat. Ze moet slapen. Ik moet slapen.’

Daan zuchtte en liet zich op de bank vallen. ‘Het spijt me echt, Lieke. Ik doe m’n best.’

Ik draaide me om en liep naar boven, de trap op met lood in mijn benen. Op de overloop bleef ik even staan, luisterend naar het zachte gehuil van onze dochter beneden. Mijn hoofd tolde van vermoeidheid en frustratie.

Boven in de slaapkamer keek ik naar het bed – onopgemaakt, vol kleren en papieren. Ik schoof alles aan de kant en haalde diep adem. Dit was niet hoe ik het me had voorgesteld. In gedachten zag ik de Instagramfoto’s van vriendinnen: perfect gestylde babykamers, roze wolken, gelukkige gezinnen. Waarom voelde ik alleen maar leegte en wanhoop?

Die nacht sliep ik nauwelijks. Elke keer als onze dochter huilde, schrok ik op uit een lichte slaap. Daan sliep beneden op de bank; hij had gezegd dat hij me niet wilde storen, maar ik wist dat hij zich schaamde. Rond vier uur ’s ochtends zat ik met onze dochter op schoot bij het raam, starend naar de lege straat onder ons.

‘Waarom voel ik me zo alleen?’ fluisterde ik tegen haar. Ze keek me aan met grote blauwe ogen – Daan’s ogen – en kneep zachtjes in mijn vinger.

De volgende ochtend stond Daan vroeg op. Zonder iets te zeggen trok hij zijn jas aan en vertrok naar zijn werk. Geen kus, geen blik terug. Ik voelde een steek van teleurstelling en woede.

Mijn moeder belde rond half tien. ‘Hoe gaat het met jullie?’ vroeg ze opgewekt.

Ik slikte mijn tranen weg. ‘Goed hoor, mam.’

‘Lieke…’ Haar stem werd zachter. ‘Je hoeft niet stoer te doen tegen mij.’

En toen brak ik. Alles kwam eruit: de chaos thuis, Daan die niets had geregeld, mijn gevoel van falen.

‘Ik kom eraan,’ zei ze vastberaden.

Een uur later stond ze voor de deur met tassen vol babyspullen: luiers, rompertjes, hydrofiele doeken, een zacht dekentje. Ze gaf me een knuffel zoals alleen moeders dat kunnen – stevig en warm.

Samen maakten we het ledikantje schoon en legden we onze dochter erin. Mijn moeder zette thee en luisterde naar mijn verhaal zonder te oordelen.

‘Je hoeft het niet allemaal alleen te doen,’ zei ze zachtjes.

Die middag kwam Daan thuis met een grote doos onder zijn arm: een commode die hij snel bij IKEA had gehaald in zijn lunchpauze.

‘Sorry,’ zei hij weer. ‘Ik weet dat ik te weinig heb gedaan.’

Ik keek hem aan – echt aankeek – voor het eerst sinds dagen. Zijn ogen waren rood van vermoeidheid, zijn schouders hingen slap.

‘Waarom kon je niet gewoon even tijd maken?’ vroeg ik zachtjes.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik ben bang om te falen als vader. Op werk weet ik wat er van me verwacht wordt… hier thuis…’

‘We moeten dit samen doen,’ zei ik. ‘Ik kan het niet alleen.’

Die avond zaten we samen op bed, onze dochter tussen ons in. Voor het eerst voelde ik iets van hoop – heel klein, maar toch aanwezig.

De weken die volgden waren zwaar. Daan bleef veel werken; soms voelde het alsof we langs elkaar heen leefden. Mijn moeder kwam vaak langs om te helpen, maar haar aanwezigheid maakte ook pijnlijk duidelijk wat er miste tussen mij en Daan.

Op een avond barstte de bom tijdens het eten.

‘Kun je niet gewoon één dag thuisblijven?’ snauwde ik toen hij weer laat thuiskwam.

‘En wie betaalt dan de hypotheek? Denk je dat geld aan de bomen groeit?’

‘Het gaat niet om geld! Het gaat om ons gezin!’

Onze dochter begon te huilen en ik voelde me schuldig dat ze dit moest horen.

Na die avond spraken we nauwelijks meer met elkaar behalve over praktische zaken: luiers kopen, flesjes schoonmaken, afspraken bij het consultatiebureau.

Op een dag zat ik met mijn moeder aan tafel terwijl onze dochter sliep.

‘Misschien moet je met iemand praten,’ zei ze voorzichtig.

‘Bedoel je een psycholoog?’ vroeg ik verbaasd.

Ze knikte. ‘Je hoeft je niet te schamen.’

Ik dacht aan alle keren dat ik mezelf had voorgehouden dat alles vanzelf beter zou worden – als Daan minder zou werken, als onze dochter doorsliep, als ik weer mezelf werd.

Maar misschien moest ík veranderen.

Ik maakte een afspraak bij de huisarts en werd doorverwezen naar een praktijkondersteuner. Daar vertelde ik alles: over mijn angsten, mijn verdriet, mijn woede op Daan en mezelf.

Langzaam leerde ik accepteren dat perfect ouderschap niet bestaat – zeker niet in een huis vol chaos en onuitgesproken verwachtingen.

Daan en ik gingen samen praten bij een relatietherapeut. Het was pijnlijk om te horen hoe onzeker hij zich voelde als vader; hoe bang hij was om mij teleur te stellen.

We leerden opnieuw communiceren – niet alleen over luiers en boodschappenlijstjes, maar ook over onze dromen en angsten.

Nu is onze dochter bijna één jaar oud. Het huis is nog steeds rommelig; soms vergeet Daan nog steeds afspraken of komt hij te laat thuis. Maar we proberen het samen te doen – stap voor stap.

Soms kijk ik naar haar terwijl ze slaapt in haar wiegje (dat inmiddels stevig in elkaar zit) en vraag ik me af: Hoeveel gezinnen beginnen hun leven samen in chaos? En hoeveel daarvan durven toe te geven dat ze hulp nodig hebben?