Gesloten deuren: Ik voel me een vreemde in hun leven
‘Waarom mag ik niet gewoon even langskomen, Mark?’ Mijn stem trilt, zelfs door de telefoonlijn heen. Ik hoor zijn zucht, het ongemak in zijn stilte. ‘Mam, het komt nu gewoon niet uit. We hebben het druk met de kinderen en…’
‘En met Sophie,’ vul ik aan. Ik hoor mezelf bitter klinken, maar ik kan het niet helpen. Vijf jaar. Vijf jaar sinds ik hun huis heb gezien, sinds ik mijn kleinkinderen heb vastgehouden zonder dat er een scherm tussen zat.
Mark zwijgt. Dan zegt hij zacht: ‘Mam, het is ingewikkeld. Sophie… ze voelt zich niet prettig als je er bent.’
Ik laat me op de bank zakken, mijn hand omklemt de telefoon alsof die me kan redden van de leegte in mijn woonkamer. De klok tikt luid. Buiten regent het, dikke druppels tegen het raam. In de verte hoor ik een tram voorbijrijden, alsof de stad gewoon doorgaat terwijl mijn wereld stilstaat.
‘Wat heb ik dan gedaan?’ vraag ik. Mijn stem klinkt klein, bijna kinderlijk. ‘Wat heb ik verkeerd gedaan, Mark?’
Hij antwoordt niet meteen. ‘Mam, laten we het hier een andere keer over hebben, goed? Ik moet nu echt gaan. De kinderen wachten.’
De verbinding wordt verbroken. Ik blijf achter met het monotone piepen van de telefoon en een hart dat bonst van verdriet en onbegrip.
Vroeger was alles anders. Toen Mark klein was, was hij altijd bij mij in de keuken. We bakten appeltaart op zondag, lachten om zijn gekke grappen. Na de scheiding van zijn vader was hij mijn alles, mijn reden om door te gaan. Ik werkte als verpleegkundige in het ziekenhuis van Utrecht, draaide nachtdiensten om hem alles te kunnen geven wat hij nodig had.
Toen ontmoette hij Sophie. Ze kwam uit een andere wereld: haar ouders hadden een groot huis in Bilthoven, haar vader was advocaat. De eerste keer dat ze bij mij thuis kwam, voelde ik me ongemakkelijk in mijn eigen woonkamer. Ze keek rond naar mijn oude meubels, de vergeelde foto’s aan de muur.
‘Wat gezellig hier,’ zei ze toen, maar haar glimlach bereikte haar ogen niet.
Na hun huwelijk veranderde alles snel. Mark kwam minder vaak langs, telefoontjes werden korter. Toen hun eerste kind werd geboren, mocht ik alleen op kraambezoek komen als Sophie’s moeder er ook was. Ik voelde me een indringer in het leven van mijn eigen zoon.
‘Misschien moet je haar gewoon wat ruimte geven,’ zei mijn zus Anja eens tijdens een kop koffie in mijn kleine keuken.
‘Hoeveel ruimte dan? Vijf jaar?’ Mijn stem brak.
Anja legde haar hand op de mijne. ‘Soms zijn mensen gewoon anders. Misschien begrijpt ze niet hoe belangrijk familie voor jou is.’
Maar hoe kon ze dat niet begrijpen? Familie is alles wat ik heb.
De dagen worden weken, de weken maanden. Ik probeer Mark te bellen, stuur kaartjes voor verjaardagen van de kinderen – altijd met een foto van een lachende oma erop – maar krijg zelden antwoord terug. Op Facebook zie ik foto’s van verjaardagsfeestjes waar ik niet bij ben: Sophie’s familie aan een lange tafel vol taart en slingers, mijn kleinkinderen op schoot bij haar moeder.
Op een dag besluit ik langs te gaan. Ik koop bloemen bij de markt op het Vredenburgplein – gele tulpen, Marks favoriet – en neem tram 8 naar hun wijk in Leidsche Rijn. Mijn hart bonst als ik voor hun deur sta. Ik hoor stemmen binnen, gelach van kinderen.
Ik druk op de bel.
Het duurt even voor er iemand opendoet. Sophie staat in de deuropening, haar gezicht strak.
‘Halina,’ zegt ze koel.
‘Ik wilde gewoon even… Mark zien. En de kinderen.’ Mijn stem klinkt schor.
Ze zucht diep. ‘Dit komt echt niet uit nu.’
‘Mag ik dan misschien…’
‘Nee,’ onderbreekt ze me. ‘We hebben afgesproken dat we rust willen in huis. Je kunt niet zomaar langskomen.’
Achter haar zie ik Mark staan, zijn blik naar de grond gericht. De kinderen rennen voorbij zonder mij te zien.
‘Mark?’ fluister ik.
Hij kijkt op, even maar. ‘Mam, ga alsjeblieft naar huis.’
De deur valt dicht voor mijn neus.
Ik blijf staan met de bloemen in mijn hand tot het begint te regenen en de tulpen hun kopjes laten hangen.
Die avond bel ik Anja weer op.
‘Ze willen me niet meer zien,’ snik ik in de telefoon.
‘Kom morgen bij mij eten,’ zegt ze zacht. ‘Je bent altijd welkom bij mij.’
Maar het is niet hetzelfde. Mijn huis voelt leger dan ooit tevoren. Ik loop langs Marks oude kamer – zijn voetbalshirt hangt nog aan de muur, zijn boeken staan nog in de kast – en vraag me af waar het mis is gegaan.
Op een dag krijg ik een brief van Mark. Geen kaartje, geen foto’s van de kinderen – alleen een paar regels in zijn handschrift:
‘Mam,
We willen graag wat afstand houden voorlopig. Het is beter voor iedereen als je ons wat tijd geeft.
Mark’
Ik vouw het briefje op en leg het in mijn nachtkastje bij alle andere kaarten en tekeningen die hij vroeger voor me maakte.
De dagen worden stiller. Soms ga ik naar het park en kijk naar andere oma’s die hun kleinkinderen duwen op de schommel. Soms denk ik dat het makkelijker zou zijn als ik boos kon zijn op Mark of Sophie – maar alles wat ik voel is verdriet en gemis.
Op een dag belt Anja me opgewonden op: ‘Halina! Je moet nu naar buiten komen!’
Ik trek snel mijn jas aan en loop naar buiten. Op straat staat Anja met haar fiets en naast haar… Mark.
Mijn hart slaat over.
‘Mam,’ zegt hij zacht, ‘mag ik even met je praten?’
We lopen samen naar het parkje om de hoek. Hij kijkt naar zijn schoenen terwijl hij praat: ‘Het spijt me dat het zo gelopen is.’
‘Waarom dan?’ vraag ik zacht.
Hij slikt zichtbaar. ‘Sophie… ze heeft het moeilijk met haar eigen moeder gehad vroeger. Ze is bang dat jij… dat jij te dichtbij komt.’
Ik begrijp het niet helemaal, maar knik toch.
‘En jij dan? Wat wil jij?’
Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen nat: ‘Ik mis je ook, mam.’
We zitten samen op een bankje terwijl de zon ondergaat achter de wolkenkrabbers van Utrecht. Voor het eerst in jaren voel ik hoop – al weet ik niet of alles ooit weer goedkomt.
Thuis kijk ik naar oude foto’s van Mark als kleine jongen en vraag me af: hoe ver moet je gaan om je kind niet kwijt te raken? Wanneer wordt liefde verstikkend? En wie bepaalt wanneer je genoeg hebt gegeven?