Gevangen in mijn eigen goedheid: Hoe ik mezelf verloor door mijn zoon en zijn vrouw te helpen

‘Mam, kun je vanavond weer op de kinderen passen? We hebben echt niemand anders.’

De stem van mijn schoondochter, Sanne, trilt lichtjes aan de andere kant van de lijn. Ik kijk naar de klok. Het is al kwart over zes. Mijn soep staat op het fornuis, eindelijk een avondje voor mezelf. Maar ik hoor mezelf alweer zeggen: ‘Natuurlijk, Sanne. Ik kom eraan.’

Terwijl ik mijn jas pak, voel ik een steek van teleurstelling. Niet in haar, niet in mijn zoon Daan, maar in mezelf. Waarom kan ik geen nee zeggen? Waarom voelt het alsof hun geluk altijd belangrijker is dan het mijne?

Toen Daan werd geboren, was ik nog jong. Mijn man, Erik, werkte veel en ik stond er vaak alleen voor. Maar Daan was mijn zonnetje. Alles draaide om hem: zijn eerste stapjes, zijn school, zijn verdrietjes. Toen hij Sanne ontmoette, was ik blij voor hem. Ze was lief, zorgzaam en leek hem echt gelukkig te maken.

Maar na hun huwelijk veranderde er iets. Ze vroegen steeds vaker om hulp. Eerst kleine dingen: even oppassen, een boodschapje doen. Maar na de geboorte van hun tweede kind werd het structureel. ‘Mam, kun je even…?’ werd een mantra. Mijn eigen leven – mijn vriendinnen, mijn schilderclubje, zelfs mijn werk als vrijwilliger in het buurthuis – schoof ik steeds verder opzij.

‘Je bent altijd zo behulpzaam,’ zei mijn zus Marijke laatst nog. ‘Maar denk je ook wel eens aan jezelf?’

Ik lachte het weg. ‘Ach, het is maar tijdelijk. Ze hebben het druk met werk en de kinderen.’ Maar diep vanbinnen voelde ik de leegte groeien.

Op een avond zat ik met Daan aan tafel. De kinderen sliepen boven en Sanne was naar haar yogales.

‘Mam,’ begon hij voorzichtig, ‘Sanne en ik hebben het erover gehad… Zou je misschien een paar dagen per week kunnen blijven slapen? Dan hoef je niet steeds heen en weer te reizen.’

Ik keek hem aan. Zijn ogen waren moe, maar verwachtingsvol. ‘Daan… Ik weet niet of dat zo’n goed idee is. Ik heb ook mijn eigen leven.’

Hij zuchtte. ‘We kunnen het echt niet alleen, mam. Jij begrijpt dat toch?’

Die nacht lag ik wakker in het logeerbed bij hen thuis. Het huis rook naar babyzalf en koffie. Ik hoorde het zachte gesnurk van mijn kleindochter door de muur heen. Mijn hart brak – ik hield zielsveel van hen allemaal – maar waar bleef ik zelf?

De weken werden maanden. Mijn schilderclubje vroeg zich af waar ik bleef. Mijn vriendin Els belde steeds minder vaak. Zelfs Marijke kwam niet meer spontaan langs; ze zei dat ze me niet wilde storen.

Op een dag stond ik in de supermarkt toen ik ineens duizelig werd. Alles draaide om me heen en ik moest gaan zitten op een krat met appels.

‘Gaat het wel?’ vroeg een onbekende vrouw bezorgd.

‘Ja hoor,’ loog ik. ‘Gewoon even druk gehad.’

Thuisgekomen keek ik in de spiegel. Mijn gezicht was grauw, mijn ogen dof. Waar was de vrouw gebleven die ooit lachte om haar eigen grappen? Die genoot van kleine dingen – een wandeling langs de Amstel, een kop koffie op het terras?

Die avond besloot ik het gesprek aan te gaan met Daan en Sanne.

‘Ik wil jullie graag helpen,’ begon ik voorzichtig terwijl we aan tafel zaten, ‘maar ik voel dat ik mezelf kwijtraak.’

Sanne keek me verbaasd aan. ‘Maar je zegt toch altijd dat je het fijn vindt om hier te zijn?’

‘Dat is ook zo,’ zei ik zacht, ‘maar niet als het ten koste gaat van alles wat mij gelukkig maakt.’

Daan keek weg. Zijn handen trilden lichtjes op tafel.

‘Dus je wilt ons laten zitten?’ vroeg hij gekwetst.

‘Nee,’ antwoordde ik, terwijl mijn stem brak, ‘ik wil alleen ook weer een beetje mezelf zijn.’

Het gesprek liep uit op ruzie. Sanne verweet me dat ik egoïstisch was geworden sinds ik weer meer met vriendinnen wilde afspreken. Daan zei dat hij zich verraden voelde.

Die nacht sliep ik thuis in mijn eigen bed – voor het eerst in weken – maar de stilte voelde zwaar als lood.

De dagen daarna hoorde ik niets van hen. Geen telefoontje, geen appje. Ik probeerde mezelf af te leiden: schilderde een landschap, dronk koffie met Els, liep langs de Amstel zoals vroeger.

Maar elke keer als mijn telefoon trilde, hoopte ik dat het Daan was.

Na twee weken stond hij ineens voor de deur.

‘Mam…’ Hij slikte. ‘Het spijt me.’

We vielen elkaar in de armen en huilden allebei.

‘Ik wist niet dat jij je zo voelde,’ fluisterde hij.

‘Ik wist het zelf ook niet,’ gaf ik toe.

Langzaam vonden we een nieuw evenwicht. Ik paste nog steeds op de kinderen – maar minder vaak. Soms zei ik nee, en dat was oké.

Toch blijft er iets knagen.

Ben ik een goede moeder als ik ook voor mezelf kies? Of is liefde juist dat je soms jezelf durft terug te vinden?

Wat denken jullie: waar ligt de grens tussen zorgen voor anderen en zorgen voor jezelf?