Help! Mijn Man Bleek een Wolf in Schaapskleren

‘Dus het maakt je echt niets uit, hè?’ Mijn stem trilt terwijl ik Jeroen aankijk, zijn blik koud en ondoorgrondelijk. ‘Je hebt nooit van me gehouden. Het ging je alleen om het geld.’

Hij haalt zijn schouders op, alsof mijn woorden hem niet raken. ‘Marieke, je overdrijft. Iedereen wil toch een beetje zekerheid in het leven?’

Ik voel hoe mijn hart in duizend stukjes breekt. Dit is niet de man met wie ik drie jaar geleden op een regenachtige lentedag in Utrecht trouwde. Toen stond hij daar, met bloemen in zijn hand en tranen in zijn ogen, en beloofde me de wereld. Mijn ouders waren sceptisch – vooral mijn moeder, die altijd zei dat Jeroen te glad was, te charmant. Maar ik was blind van verliefdheid en wilde niets horen van haar twijfels.

De eerste maanden van ons huwelijk waren een droom. We woonden in een knus huisje aan de Vecht, fietsten samen naar de markt op zaterdag, lachten om de stomste dingen. Maar langzaam veranderde er iets. Jeroen kwam steeds later thuis, had altijd smoesjes over werk of vrienden. En toen begon het geld te verdwijnen. Kleine bedragen eerst, maar al snel merkte ik dat er duizenden euro’s van mijn spaarrekening af waren.

‘Waar is het geld gebleven, Jeroen?’ vroeg ik op een avond, terwijl ik de bankafschriften voor zijn neus legde.

Hij keek me niet aan. ‘Ik heb wat schulden moeten aflossen, Mariek. Het komt wel goed.’

Maar het kwam niet goed. De schulden werden groter, de leugens dikker. Op een dag vond ik een brief van een incassobureau, gericht aan hem maar op mijn adres. Mijn handen trilden toen ik het las: hij stond diep in het rood, had leningen afgesloten zonder dat ik het wist.

Toen ik hem ermee confronteerde, ontplofte hij. ‘Moet je altijd alles controleren? Vertrouw je me dan helemaal niet?’

Ik voelde me schuldig, alsof ík degene was die fout zat. Maar diep vanbinnen wist ik dat er iets niet klopte.

Mijn moeder kwam steeds vaker langs. ‘Marieke, lieverd, je hoeft dit niet te pikken,’ zei ze zachtjes terwijl ze mijn hand vasthield.

‘Maar mam, ik hou van hem…’

‘Soms is liefde niet genoeg.’

De spanning in huis werd ondraaglijk. We sliepen in aparte kamers, spraken elkaar nauwelijks nog. Op een avond hoorde ik Jeroen bellen in de keuken. Zijn stem was zacht maar gejaagd.

‘Nee, ze weet nog van niks… Ja, zodra het geld binnen is, ben ik weg.’

Mijn hart sloeg over. Ik sloop terug naar mijn kamer en huilde tot de zon opkwam.

De volgende dag confronteerde ik hem opnieuw. ‘Met wie sprak je gisteravond?’

Hij keek me strak aan. ‘Dat gaat je niks aan.’

‘Ben je van plan me te verlaten zodra je alles hebt wat je wil?’

Hij lachte kil. ‘Misschien moet je niet zo paranoïde zijn.’

Ik voelde me gevangen in mijn eigen huis. Mijn vrienden begonnen afstand te nemen; ze wisten niet wat ze moesten zeggen of geloven. Alleen mijn zusje Sanne bleef komen.

‘Je moet voor jezelf kiezen, Mare,’ zei ze terwijl ze een arm om me heen sloeg.

Maar hoe doe je dat als alles wat je ooit wilde – een gezin, stabiliteit, liefde – ineens een leugen blijkt?

Op een dag stond Jeroen met zijn koffers in de gang. ‘Ik ga bij een vriend logeren,’ zei hij zonder me aan te kijken.

‘Is dit het dan?’ vroeg ik zacht.

Hij knikte alleen maar en liep de deur uit zonder om te kijken.

De stilte die volgde was oorverdovend. Ik dwaalde door het huis, keek naar onze trouwfoto’s – zijn arm om mijn schouder, die glimlach die nu zo nep leek.

Mijn moeder kwam langs met appeltaart en warme thee. ‘Je bent sterker dan je denkt,’ zei ze terwijl ze mijn haar streelde zoals vroeger.

Langzaam begon ik mezelf terug te vinden. Ik ging weer werken bij de bibliotheek, sprak af met vriendinnen die ik maanden had verwaarloosd. Sanne nam me mee naar het strand van Zandvoort; we lieten de wind door onze haren waaien en schreeuwden onze frustratie uit over de zee.

Toch bleef het knagen: hoe had ik zo blind kunnen zijn? Waarom had ik alle waarschuwingen genegeerd?

Op een avond zat ik alleen op de bank toen Jeroen ineens voor de deur stond. Zijn gezicht was grauw, zijn ogen rood van het huilen.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg hij schor.

Ik aarzelde even maar deed toch open.

‘Het spijt me, Marieke,’ zei hij terwijl hij zijn hoofd liet hangen. ‘Ik heb alles verpest. Ik dacht dat geld alles was wat ik nodig had… maar nu heb ik niets meer.’

Ik voelde medelijden, maar ook woede en verdriet.

‘Waarom heb je me dit aangedaan?’ vroeg ik zacht.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het niet… Ik ben gewoon bang geweest om alles kwijt te raken.’

We praatten urenlang die nacht – over vroeger, over fouten en spijt. Maar ergens wist ik: sommige dingen kun je niet meer repareren.

De volgende ochtend vertrok hij weer. Dit keer voelde het als een bevrijding.

Nu zit ik hier, kijkend naar de zon die langzaam opkomt boven Utrecht. Ik ben alleen, maar niet meer eenzaam. Voor het eerst in jaren voel ik rust.

Toch blijft er één vraag knagen: hoe weet je ooit zeker of iemand écht van je houdt? Of is liefde altijd een sprong in het diepe?

Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?