Het dagboek in de kelder: een huwelijk op losse schroeven

‘Waarom heb je dat nooit verteld, Mark?’ Mijn stem trilt, terwijl ik het vergeelde schrift in mijn handen klem. Hij kijkt op van zijn krant, zijn wenkbrauwen gefronst. ‘Wat bedoel je, Lieke?’

Ik weet niet waar ik moet beginnen. Het dagboek brandt in mijn handen als een verboden relikwie. Alles begon die zaterdagmiddag, toen ik besloot de kelder op te ruimen. Het was zo’n typische Hollandse lentedag: regen tikt tegen de ramen, de geur van natte aarde dringt door de kieren. Ik had zin om oude dozen uit te zoeken, herinneringen op te halen aan vakanties in Zeeland, verjaardagen met te veel taart en te weinig stoelen.

Maar tussen de kerstballen en vergeelde fotoalbums vond ik iets wat daar niet hoorde: een oud schrift, met Mark’s naam erop in zijn jongensachtige handschrift. Mijn hart sloeg over. Ik kende Mark al sinds de universiteit in Utrecht, dacht alles van hem te weten. Maar dit…

‘Wat is er, Lieke?’ vraagt hij nu, zijn stem ongeduldig.

Ik slik. ‘Ik heb je dagboek gevonden. Uit 1998.’

Zijn gezicht vertrekt. ‘Dat had je niet mogen lezen.’

‘Waarom niet? Wat stond erin dat zo geheim moest blijven?’

Hij zwijgt. Ik hoor alleen het zachte tikken van de klok boven het aanrecht en het verre gezoem van een scooter buiten. Mijn hoofd gonst van de woorden die ik gelezen heb: “Ik weet niet of ik ooit echt van Lieke zal houden zoals ik van Iris hield.”

Iris. De naam die als een schaduw over onze relatie hing, maar waar hij nooit over sprak. Zijn eerste liefde uit Amersfoort, waar hij altijd vaag over deed. Ik dacht dat het niets betekende, dat het verleden was.

‘Je had beloofd eerlijk te zijn,’ fluister ik. ‘We hebben samen een leven opgebouwd, twee kinderen…’

Mark staat op, loopt naar het raam en kijkt naar buiten, naar de natte straat waar onze zoon Daan net met zijn skateboard langsscheurt. ‘Het was lang geleden, Lieke. Ik was jong, verward…’

‘Maar je schreef dat je twijfelde aan ons huwelijk! Zelfs toen we al samenwoonden!’

Hij draait zich om, zijn ogen rood omrand. ‘Ik heb voor jou gekozen, elke dag opnieuw.’

‘Maar uit plichtsbesef? Of omdat je echt van me houdt?’ Mijn stem breekt.

Hij zwijgt weer. In mijn hoofd razen herinneringen voorbij: onze bruiloft in het stadhuis van Utrecht, de geboorte van onze dochter Noor, de avonden samen op de bank met een glas wijn en een slechte film. Waren die momenten voor hem ook echt? Of speelde hij toneel?

Ik loop naar de keuken, zet de waterkoker aan – een automatisme om mezelf af te leiden. Mijn handen trillen als ik twee mokken pak. Mark komt achter me staan.

‘Lieke… Ik weet niet hoe ik dit goed kan maken.’

‘Misschien kun je dat ook niet,’ zeg ik zacht.

Die avond eten we zwijgend aan tafel. Noor vraagt waarom papa zo stil is. Daan kijkt op van zijn telefoon en mompelt iets over huiswerk. De sfeer is ijzig; zelfs de kat lijkt zich kleiner te maken onder de tafel.

Later die nacht lig ik wakker naast Mark, die zacht snurkt alsof er niets aan de hand is. Ik staar naar het plafond en vraag me af of ik ooit nog hetzelfde naar hem kan kijken. Was ons leven samen gebouwd op leugens? Of is liefde juist het accepteren van elkaars imperfecties?

De dagen daarna voel ik me als een figurant in mijn eigen leven. Op het schoolplein groet ik andere moeders met een glimlach die niet tot mijn ogen reikt. Op mijn werk bij de bibliotheek kan ik me nauwelijks concentreren; elke roman over bedrog of verloren liefde voelt als een persoonlijke aanval.

Op een avond zit ik met mijn zus Marije aan de keukentafel. Ze schenkt wijn in en kijkt me doordringend aan.

‘Wat ga je doen?’ vraagt ze.

‘Ik weet het niet,’ zeg ik eerlijk. ‘Ik voel me verraden, maar ook schuldig dat ik zijn dagboek heb gelezen.’

Marije knikt begrijpend. ‘Misschien moet je hem vragen wat hij nu voelt. Mensen veranderen.’

Maar als ik Mark die avond confronteer, ontwijkt hij mijn blik.

‘Ik hou van jou,’ zegt hij uiteindelijk, maar zijn stem klinkt hol.

‘En Iris?’ vraag ik.

Hij haalt zijn schouders op. ‘Dat was vroeger.’

‘Maar jij schreef dat je haar nooit vergeten bent.’

Hij zucht diep. ‘Soms denk ik aan haar terug, ja. Maar dat betekent niet dat ik niet van jou hou.’

De weken verstrijken en het wantrouwen blijft tussen ons in hangen als een mist die maar niet optrekt. We proberen door te gaan: verjaardagen vieren, samen naar Daan’s voetbalwedstrijd, Noor helpen met haar spreekbeurt over Rembrandt. Maar alles voelt anders.

Op een avond zit ik alleen in de tuin, kijkend naar de sterren boven onze rijtjeswoning in Houten. De stilte is oorverdovend.

Mark komt naast me zitten.

‘Lieke… Ik wil niet dat dit ons kapotmaakt.’

‘Misschien is het al kapot,’ fluister ik.

Hij pakt mijn hand vast – voor het eerst in weken – en zegt: ‘Geef ons tijd.’

En nu zit ik hier, schrijvend aan mijn eigen dagboek, terwijl Mark boven een verhaaltje voorleest aan Noor. Ik weet niet wat de toekomst brengt. Kan liefde alles overwinnen? Of zijn sommige wonden te diep?

Wat zouden jullie doen als je zoiets vond? Kun je verder leven met een geheim dat alles verandert?