Het dagboek van mijn moeder: een onthulling die alles veranderde
‘Waarom kan jij niet gewoon zijn zoals je broer, Eva?’ De stem van mijn moeder galmt nog na in mijn hoofd, scherp als een mes. Ik sta in de gang, mijn jas half aan, terwijl haar woorden me tegenhouden. Mijn broer Daan krijgt altijd een glimlach, een aai over zijn bol. Mijn zusje Lotte wordt geknuffeld, haar tranen worden weggeveegd. Maar bij mij – altijd die afstand, die kilte. Alsof ik een gast ben in mijn eigen huis.
Ik ben Eva de Vries, 28 jaar, geboren en getogen in Utrecht. Mijn jeugd was een aaneenschakeling van pogingen om erbij te horen. Ik was het middelste kind, maar voelde me altijd het buitenbeentje. Daan was de sportieve oudste, Lotte de creatieve jongste. En ik? Ik was er gewoon. Onzichtbaar, tenzij ik iets fout deed.
‘Mam, kijk eens wat ik heb getekend!’ riep ik als kind, terwijl ik mijn tekening omhooghield. Ze keek vluchtig op van haar krant. ‘Mooi, Eva,’ zei ze zonder op te kijken. Daan kreeg applaus voor zijn voetbalmedailles, Lotte voor haar toneelstukjes. Ik kreeg stilte.
Jarenlang probeerde ik te begrijpen waarom. Was ik lastig? Was ik niet lief genoeg? Op school deed ik extra mijn best, thuis ruimde ik op zonder dat iemand het vroeg. Maar het veranderde niets. De muur tussen mij en mijn moeder bleef staan.
Toen ik 24 was, overleed mijn vader plotseling aan een hartaanval. Het huis vulde zich met stilte en verdriet. Mijn moeder trok zich nog verder terug in zichzelf. Daan werd het hoofd van het gezin, Lotte zocht troost bij haar vriendinnen. Ik bleef achter met vragen die niemand leek te willen beantwoorden.
Vier jaar later, op een regenachtige zaterdagmiddag, besloot ik eindelijk de zolder op te ruimen. Tussen oude dozen en vergeelde fotoalbums vond ik een versleten schrift met een gebloemde kaft. ‘Dagboek 1989-1995’ stond er in sierlijke letters op de voorkant. Het was het jaar waarin ik geboren werd.
Mijn hart bonsde in mijn keel toen ik het opensloeg. De eerste pagina’s waren gevuld met hoopvolle woorden over de toekomst, over haar liefde voor mijn vader en haar dromen voor hun gezin. Maar naarmate ik verder las, veranderde de toon.
‘Ik weet niet of ik dit kan,’ schreef ze op 14 maart 1995, drie maanden na mijn geboorte. ‘Eva huilt veel. Ze kijkt me aan met die grote ogen en soms voel ik… niets. Alsof ze niet van mij is.’
Mijn adem stokte. Niet van haar? Wat bedoelde ze?
De dagen en maanden vlogen voorbij in haar dagboek. Ze schreef over slapeloze nachten, over ruzies met mijn vader, over haar onzekerheid als moeder. Maar telkens kwam ze terug op mij.
‘Met Daan voel ik verbinding, met Lotte warmte. Maar bij Eva… het lukt me niet.’
Ik sloeg een bladzijde om en las verder:
‘Soms denk ik aan die avond in het ziekenhuis. De verwarring na de bevalling, de verpleegkundige die zo gehaast was… Het is vast onzin, maar wat als er iets mis is gegaan? Wat als Eva niet…’
Mijn handen trilden. Was dit waarom ze mij altijd anders behandelde? Omdat ze diep vanbinnen twijfelde of ik wel echt haar dochter was?
Ik las verder en vond brieven die ze nooit had verstuurd – aan haar moeder, aan mijn vader, aan zichzelf. Ze schreef over haar angst dat ze niet genoeg van mij kon houden, dat ze faalde als moeder.
‘Misschien is er iets mis met mij,’ schreef ze op een avond in 1998. ‘Misschien ben ik niet gemaakt om drie kinderen lief te hebben.’
De tranen stroomden over mijn wangen terwijl ik las hoe ze worstelde met zichzelf. Hoe ze zich schuldig voelde tegenover mij, maar niet wist hoe ze het moest veranderen.
Toen hoorde ik voetstappen op de trap. Lotte stak haar hoofd om de deur.
‘Wat doe je hier?’ vroeg ze verbaasd.
Ik hield het dagboek omhoog. ‘Heb je dit ooit gelezen?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee… Is dat van mama?’
Ik knikte en voelde een brok in mijn keel.
Samen lazen we verder, stil naast elkaar op de koude zoldervloer. Lotte pakte soms mijn hand vast als de woorden te pijnlijk werden.
Toen we klaar waren, zaten we nog lang zwijgend naast elkaar.
‘Denk je dat ze spijt had?’ vroeg Lotte zacht.
‘Ik weet het niet,’ fluisterde ik terug. ‘Maar nu snap ik het tenminste.’
De weken daarna probeerde ik met mijn moeder te praten. Eerst ontwijkend, dan steeds opener.
‘Mam,’ begon ik op een avond terwijl we samen thee dronken aan de keukentafel. ‘Waarom was het tussen ons altijd zo moeilijk?’
Ze keek me lang aan, haar ogen vochtig.
‘Ik weet het niet,’ zei ze uiteindelijk gebroken. ‘Ik heb zo vaak geprobeerd om dichterbij te komen, maar het lukte me niet.’
‘Heb je ooit gedacht dat ik niet jouw dochter was?’ vroeg ik voorzichtig.
Ze schrok zichtbaar en sloeg haar hand voor haar mond.
‘Dat dacht ik soms wel ja… Maar dat was onzin natuurlijk.’
We huilden samen die avond – voor het eerst in jaren voelde ik haar nabijheid.
Langzaam groeide er iets nieuws tussen ons: begrip, misschien zelfs vergeving.
Toch blijft er een leegte die niet helemaal gevuld kan worden door woorden of tranen.
Soms vraag ik me af: hoeveel van wie we zijn wordt bepaald door liefde – of door het gemis ervan? En kunnen we ooit echt loskomen van de pijn uit ons verleden?