Het doet zo’n pijn: Mijn ouders hebben mij alleen maar gebruikt

‘Je weet toch wel dat we het niet breed hebben, hè, Mark?’ De stem van mijn moeder klinkt zacht, maar er zit een ondertoon in die ik niet kan negeren. Ik kijk haar aan, haar handen trillend om de theekop. Mijn vader zucht diep en kijkt weg, alsof hij zich schaamt voor wat er komen gaat.

‘We hebben je hulp nodig, jongen,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Het wordt ons allemaal te veel.’

Ik voel de bekende knoop in mijn maag. Het is niet de eerste keer dat dit gesprek plaatsvindt. Sinds ik drie jaar geleden mijn eerste vaste baan kreeg bij het gemeentehuis in Utrecht, ben ik hun vangnet geworden. Elke maand maak ik geld over, betaal ik hun rekeningen, en luister ik naar hun klachten over hoe duur alles is geworden. Maar vandaag voelt het anders. Vandaag klinkt er iets wanhopigs in hun stemmen.

‘Hoeveel hebben jullie nodig?’ vraag ik, mijn stem vlak. Mijn moeder kijkt me aan met vochtige ogen. ‘Weet je nog, toen je klein was? Hoe we altijd voor je klaarstonden?’

Ik knik. Natuurlijk weet ik dat nog. Maar ik weet ook hoe vaak ze ruzie maakten over geld, hoe vaak ik als kind wakker lag van hun geschreeuw in de woonkamer. Mijn vader verloor zijn baan bij de fabriek toen ik twaalf was, en sindsdien is het nooit meer goedgekomen.

‘We willen niet dat je denkt dat we je gebruiken,’ zegt mijn moeder snel, alsof ze mijn gedachten kan lezen. ‘Maar zonder jou redden we het niet.’

Ik slik. ‘Ik zal kijken wat ik kan doen.’

Op de fiets naar huis voel ik de regen op mijn gezicht slaan. Het is eind oktober en de lucht is grijs, net als mijn stemming. Ik denk aan mijn vriendin Sanne, die steeds vaker vraagt waarom ik nooit geld heb voor een weekendje weg of een etentje buiten de deur. Ze begrijpt het niet – of misschien wil ze het niet begrijpen.

Thuis aangekomen tref ik haar op de bank, verdiept in haar telefoon. ‘En?’ vraagt ze zonder op te kijken.

‘Ze willen weer geld,’ zeg ik zacht.

Ze zucht en legt haar telefoon weg. ‘Mark, wanneer houdt dit op? Je bent hun zoon, geen pinautomaat.’

‘Ze hebben niemand anders,’ zeg ik. ‘En ze zijn mijn ouders.’

‘Maar jij hebt ook een leven! Je werkt hard, je spaart voor een huis…’

‘Dat huis komt er toch nooit,’ onderbreek ik haar bitter. ‘Niet zolang dit zo doorgaat.’

Sanne kijkt me aan met een mengeling van medelijden en frustratie. ‘Je moet grenzen stellen, Mark. Anders blijf je hier altijd in hangen.’

Die nacht lig ik wakker naast haar, luisterend naar haar rustige ademhaling. In mijn hoofd hoor ik de stem van mijn moeder: “We willen niet dat je denkt dat we je gebruiken.” Maar is dat niet precies wat ze doen?

De volgende dag op kantoor probeer ik me te concentreren op mijn werk, maar mijn gedachten dwalen steeds af naar thuis. Mijn collega Bas tikt me op de schouder. ‘Alles goed, man? Je lijkt afwezig.’

Ik twijfel even, maar dan vertel ik hem alles. Over mijn ouders, het geld, de druk die ik voel.

Bas fluit zachtjes tussen zijn tanden. ‘Dat is heftig, Mark. Maar weet je… soms moet je voor jezelf kiezen. Je kunt niet altijd iedereen redden.’

Zijn woorden blijven hangen als ik die avond weer bij mijn ouders zit om hun boodschappen te brengen. Mijn moeder pakt mijn hand vast. ‘Je bent zo’n goede zoon,’ fluistert ze.

Mijn vader kijkt me aan met waterige ogen. ‘We zijn trots op je.’

Maar waarom voelt het dan alsof ik faal? Alsof niets wat ik doe ooit genoeg is?

De weken verstrijken en het wordt steeds moeilijker om alles te combineren: werk, relatie, familie. Sanne trekt zich steeds meer terug; ze zegt dat ze zich buitengesloten voelt uit mijn leven.

Op een avond barst de bom.

‘Ik kan dit niet meer!’ roept Sanne terwijl ze haar jas aantrekt. ‘Je kiest altijd voor hen! Wanneer kies je eens voor ons?’

Ik sta sprakeloos in de deuropening terwijl ze vertrekt. De stilte die achterblijft is oorverdovend.

Die nacht bel ik mijn zusje Iris in Groningen. We hebben elkaar al maanden niet gesproken; zij heeft het contact met onze ouders verbroken nadat ze haar studie had afgerond.

‘Waarom bel je nu pas?’ vraagt ze scherp.

‘Ik weet het niet meer,’ geef ik toe. ‘Ze vragen steeds meer van me. Ik weet niet hoe lang ik dit nog volhoud.’

Iris zucht diep. ‘Mark… Je moet jezelf beschermen. Ze zullen nooit stoppen met vragen zolang jij blijft geven.’

‘Maar ze zijn onze ouders…’

‘En jij bent hun kind, geen redmiddel.’

Haar woorden raken me dieper dan ik wil toegeven.

De dagen daarna voel ik me leeg en verloren. Op een avond zit ik alleen aan tafel met een stapel rekeningen voor me. Mijn telefoon trilt: een bericht van mijn moeder.

“Kun je morgen even bellen? Het gaat niet goed met papa.”

Mijn hart slaat over van angst en schuldgevoel. Natuurlijk bel ik meteen.

‘Hij heeft pijn op zijn borst,’ zegt mijn moeder snikkend aan de lijn. ‘De dokter zegt dat hij rust moet nemen…’

Ik beloof langs te komen en hang op met trillende handen.

Als ik aankom bij hun flat zie ik hoe moe en oud mijn vader eruitziet. Hij glimlacht flauwtjes als hij me ziet.

‘Je hoeft je geen zorgen te maken,’ zegt hij zachtjes. ‘Het komt wel goed.’

Maar als ik later met mijn moeder in de keuken sta, barst ze in tranen uit.

‘Ik weet niet meer hoe we dit moeten doen zonder jou,’ huilt ze.

En daar sta ik dan: gevangen tussen schuld en liefde, tussen plicht en verlangen naar vrijheid.

Die nacht staar ik naar het plafond en vraag me af: wanneer is genoeg genoeg? Hoeveel moet je geven voordat je jezelf verliest?

Misschien zijn er anderen die dit herkennen – die worstelen met familiebanden die meer pijn doen dan goed doen. Wat zouden jullie doen? Wanneer kies je voor jezelf zonder schuldgevoel?