Het Onophoudelijke Gejammer uit Appartement 3B: Een Buurt in de Greep van Angst

‘Hou nou eens op!’, schreeuwde ik tegen het plafond, mijn stem trillend van frustratie en schaamte. Het was drie uur ’s nachts en het gejammer uit appartement 3B hield maar niet op. Mijn naam is Lotte van Dijk, 38 jaar, en ik woon al twaalf jaar in deze portiekflat in Amsterdam-West. Tot voor kort was het hier stil; een oase in de stad. Maar sinds een maand werd onze rust verscheurd door dat hartverscheurende geluid. Soms leek het op huilen, soms op schreeuwen. Niemand wist precies wat er gebeurde achter die deur.

De eerste keer dat ik het hoorde, dacht ik dat het een kat was. Maar toen ik beter luisterde, hoorde ik de rauwe wanhoop in die stem. Het was menselijk. ‘Misschien is het gewoon een ruzie,’ zei mijn buurvrouw Ingrid toen we elkaar die ochtend bij de brievenbussen tegenkwamen. Ze keek me aan met die typische Amsterdamse nuchterheid, maar haar ogen verraadden onrust.

‘Het klinkt niet als een gewone ruzie,’ fluisterde ik terug. ‘Het is elke nacht. En overdag is het doodstil.’

Ingrid knikte. ‘Misschien moeten we er iets van zeggen.’

Maar niemand deed iets. We waren bang, denk ik nu. Bang om te weten wat er zich afspeelde achter die deur, bang om betrokken te raken. In Nederland houden we van onze privacy, maar soms wordt stilte medeplichtigheid.

De dagen werden weken. Het gejammer bleef komen, als een spook dat door de muren kroop. Ik begon slecht te slapen. Op mijn werk maakte ik fouten; mijn collega’s vroegen of alles goed ging. ‘Gewoon moe,’ loog ik.

Op een avond, terwijl ik mijn sleutels zocht bij de voordeur, hoorde ik voetstappen op de trap. Het was meneer De Vries van 3A, een gepensioneerde leraar met altijd een vriendelijk woord.

‘Lotte,’ zei hij zacht, ‘heb jij het ook gehoord?’

Ik knikte. ‘Iedereen hoort het.’

Hij zuchtte diep. ‘Vroeger zou ik aanbellen. Maar nu… Je weet nooit wat je aantreft.’

‘We kunnen toch niet blijven doen alsof het niet gebeurt?’ vroeg ik.

Hij haalde zijn schouders op en verdween in zijn appartement.

Die nacht droomde ik dat ik in een donkere gang liep. Achter elke deur klonk gehuil. Ik probeerde aan te bellen, maar mijn handen waren loodzwaar. Toen ik eindelijk bij 3B kwam, ging de deur vanzelf open…

Ik werd zwetend wakker.

De volgende ochtend besloot ik dat het genoeg was geweest. Ik trok mijn jas aan en liep naar 3B. Mijn hart bonsde in mijn keel. Wat als er iets vreselijks aan de hand was? Wat als ik me ermee bemoeide en alles erger maakte?

Ik klopte aan. Geen antwoord. Nog eens, harder dit keer.

Plotseling ging de deur op een kier. Een meisje van een jaar of zestien keek me aan met rode ogen en onverzorgd haar.

‘Wat wil je?’ snauwde ze.

‘Eh… Ik… We maken ons zorgen,’ stamelde ik. ‘We horen… geluiden.’

Ze sloeg de deur bijna dicht, maar ik stak mijn voet ertussen.

‘Is alles goed met je?’ vroeg ik zacht.

Ze keek me aan, haar blik vol woede en verdriet tegelijk.

‘Bemoei je met je eigen zaken,’ siste ze.

Voordat ik iets kon zeggen, trok ze de deur dicht.

Ik stond trillend in de gang. Mijn hart brak voor haar, maar ook voor mezelf – voor mijn onmacht.

Die avond belde Ingrid aan bij mij.

‘We moeten iets doen,’ zei ze vastberaden.

Samen belden we aan bij meneer De Vries en nog twee andere buren. We besloten de wijkagent te bellen.

Agent Jansen kwam dezelfde avond nog langs. Hij luisterde naar ons verhaal en knikte ernstig.

‘We krijgen vaker meldingen van geluidsoverlast,’ zei hij, ‘maar dit klinkt anders.’

Hij belde aan bij 3B. Er werd niet opengedaan.

‘We houden het in de gaten,’ beloofde hij.

Maar het gejammer hield niet op.

Een week later werd het ineens stil. Geen gehuil meer, geen geluiden uit 3B. De stilte was bijna ondraaglijker dan het gejammer zelf.

Op een ochtend zag ik een ambulance voor de deur staan. Twee broeders droegen een brancard naar buiten – daarop lag het meisje uit 3B, haar gezicht bleek en haar ogen gesloten.

Haar moeder liep erachteraan, haar gezicht verstijfd van verdriet en schaamte.

De hele buurt stond buiten, zwijgend, vol schuldgevoelens en vragen die niemand durfde te stellen.

Later hoorden we dat het meisje zichzelf had opgesloten na maanden van ruzie en mishandeling thuis. Haar moeder had alles verborgen gehouden – uit angst voor roddels, uit schaamte misschien ook wel.

Ik voelde me leeg en schuldig tegelijk. Had ik eerder moeten ingrijpen? Had iemand haar kunnen redden?

Die avond zat ik alleen op mijn balkon, kijkend naar de lichten van de stad.

‘Wat betekent het eigenlijk om een goede buur te zijn?’ vroeg ik mezelf hardop af. ‘Wanneer wordt zwijgen medeplichtig?’

Misschien hebben jullie daar een antwoord op – of herkennen jullie iets in mijn verhaal? Wat zouden jullie doen als je hoort dat iemand naast je lijdt?