Het Tiende Kind: Onder Eén Dak, Onder Eén Droom
‘Weer een meisje, zeker?’ De stem van mijn schoonmoeder, Gerda, snijdt door de keuken terwijl ze haar jas ophangt. Ik sta met trillende handen boven de pan soep, probeer niet te laten merken dat haar woorden me raken. Jeroen, mijn man, kijkt me aan over de rand van zijn krant. Zijn blik zegt alles: hou je in, Marleen.
‘Misschien wel, misschien niet,’ zeg ik zacht. Mijn dochters – negen stuks, allemaal met hun eigen karakter, hun eigen dromen – zitten aan tafel. De jongste, Lotte, speelt met haar broodkorstjes. De oudste, Sanne, rolt met haar ogen en fluistert iets tegen haar zusje Noor.
‘Je weet hoe mensen praten,’ zegt Gerda terwijl ze haar sjaal afdoet. ‘Tien kinderen… En dan nog geen jongen. Wat moet je ermee?’
Ik voel hoe de tranen prikken achter mijn ogen. Niet nu, niet waar iedereen bij is. ‘Misschien moeten we gewoon blij zijn dat het gezond is,’ probeer ik.
Jeroen schuift zijn stoel naar achteren. ‘Mam, hou op. Het is ons gezin.’
Maar Gerda schudt haar hoofd. ‘Jullie denken nooit na over wat mensen zeggen. Over wat het betekent voor die meisjes later.’
Die avond lig ik wakker naast Jeroen. Zijn ademhaling is diep en gelijkmatig; hij slaapt al. Ik staar naar het plafond, luister naar het zachte gesnurk van Lotte in het bedje naast ons. Mijn gedachten razen. Waarom kan ik niet gewoon gelukkig zijn met wat ik heb? Waarom laat ik me zo raken door de verwachtingen van anderen?
De volgende ochtend is het huis een chaos. Sanne wil niet naar school omdat ze gepest wordt – ‘Je bent vast weer zwanger, zeggen ze altijd’ – en Noor heeft haar gymtas kwijt. Ik probeer iedereen op tijd de deur uit te krijgen, maar mijn hoofd bonkt van de spanning.
‘Mam, waarom willen mensen altijd dat je een jongen krijgt?’ vraagt Lotte ineens terwijl ze haar jas dichtknoopt.
Ik zucht. ‘Soms denken mensen dat jongens belangrijker zijn. Maar dat is niet zo. Jullie zijn allemaal even bijzonder.’
Op het schoolplein voel ik de blikken van andere moeders branden. Ze fluisteren als ik langsloop. ‘Daar heb je Marleen weer…’ ‘Tien kinderen! Wat bezielt haar?’
Thuis probeer ik te werken – ik ben freelance tekstschrijver – maar mijn gedachten dwalen steeds af naar de echo die morgen gepland staat. Zal het een jongen zijn? Zal dat eindelijk rust brengen in ons gezin? Of zal het juist alles erger maken?
Die avond barst de bom tijdens het eten. Sanne smijt haar vork neer. ‘Ik ben het zat! Altijd die opmerkingen op school. Waarom moeten wij altijd uitleggen waarom we zo’n groot gezin hebben?’
Jeroen probeert haar te kalmeren. ‘Sanne, mensen begrijpen het gewoon niet.’
‘Nee! Jij begrijpt het niet! Jij hoeft niet elke dag uit te leggen waarom je moeder weer zwanger is!’
Ik voel me schuldig. Heb ik mijn kinderen dit aangedaan? Is mijn wens voor een groot gezin egoïstisch geweest?
Na het eten trek ik me terug in de badkamer en laat eindelijk de tranen stromen. Ik denk aan mijn eigen jeugd – opgegroeid als enig kind in een stil huis in Amersfoort, altijd verlangend naar broers of zussen om mee te spelen. Misschien probeer ik nu iets goed te maken wat nooit goed te maken valt.
De volgende ochtend rijden Jeroen en ik samen naar het ziekenhuis voor de echo. In de auto is het stil.
‘Ben je zenuwachtig?’ vraagt hij uiteindelijk.
‘Ja,’ fluister ik. ‘Niet alleen om het geslacht. Maar om alles.’
Hij pakt mijn hand vast. ‘Wat er ook gebeurt, we doen dit samen.’
In de wachtkamer zitten andere stellen – jonge vrouwen met hun eerste kind op komst, oudere vrouwen die elkaar geruststellen. Ik voel me ineens oud en moe.
De echoscopiste glimlacht vriendelijk als ze ons binnenroept. ‘Zo, nummer tien! Dat maak ik niet vaak mee.’
Ik lach ongemakkelijk terwijl ze gel op mijn buik smeert en het apparaat over mijn huid beweegt.
‘Alles ziet er goed uit…’ zegt ze na een tijdje. ‘Wil je weten wat het wordt?’
Jeroen knijpt in mijn hand. Ik knik.
‘Het wordt… een meisje.’
Even is het stil in de kamer. Ik voel hoe Jeroen’s hand zich ontspant; hij glimlacht naar me, maar ik zie ook iets van teleurstelling in zijn ogen – of verbeeld ik me dat?
Op weg naar huis zeg ik niets. Thuis wacht Gerda al op ons.
‘En?’ vraagt ze meteen.
‘Een meisje,’ zeg ik zacht.
Ze zucht diep en schudt haar hoofd. ‘Ach Marleen…’
Die avond zit ik alleen op het balkon, kijkend naar de ondergaande zon boven de Utrechtse daken. Mijn dochters lachen binnen om een stomme film; hun stemmen klinken als muziek door het open raam.
Jeroen komt naast me zitten en slaat een arm om me heen.
‘Weet je,’ zegt hij zacht, ‘ik had misschien stiekem gehoopt op een jongen. Maar als ik naar onze meiden kijk… Ik zou ze voor geen goud willen missen.’
Ik knik en veeg een traan weg. ‘Ik ook niet.’
De volgende dagen probeer ik vrede te sluiten met alles wat er is gebeurd – met Gerda’s opmerkingen, met Sanne’s verdriet, met mijn eigen teleurstelling die ik nauwelijks durf toe te geven.
Op een middag komt Sanne bij me zitten terwijl ik de was vouw.
‘Mam?’
‘Ja lieverd?’
‘Het maakt mij eigenlijk niet uit of we nog een zusje krijgen. Ik vind het gewoon stom dat mensen altijd iets moeten vinden van ons gezin.’
Ik glimlach en trek haar tegen me aan. ‘Mensen zullen altijd iets vinden, Sanne. Maar wij weten wat echt belangrijk is.’
Die avond aan tafel proosten we op ons nieuwe zusje – Lotte heeft limonade ingeschonken voor iedereen en Noor heeft een kaart gemaakt met “Welkom lief zusje!” erop.
Gerda blijft weg die avond; misschien heeft ze tijd nodig om alles te verwerken, net als wij allemaal.
Terwijl ik later die nacht nog even bij Lotte kijk, hoor ik haar zachtjes fluisteren: ‘Slaap lekker, kleine zusje.’
En ik vraag me af: waarom laten we ons zo leiden door wat anderen vinden? Wanneer leren we eindelijk dat geluk niet afhangt van verwachtingen of tradities, maar van liefde – in welke vorm dan ook?
Zou jij kunnen kiezen tegen de stroom in te zwemmen als iedereen iets anders van je verwacht?