Het Verraad aan de Eettafel: Tussen Moederliefde en Huwelijkscrisis

‘Waarom ruik je naar stamppot terwijl ik pasta heb gekookt?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer het te verbergen achter een glimlach. Mark kijkt me vluchtig aan, zijn ogen schieten weg naar het raam. ‘Ach, ik had onderweg wat gegeten. Druk op werk, je weet wel.’

Maar ik weet het niet. Ik weet alleen dat hij de laatste tijd steeds later thuiskomt, zijn telefoon op stil zet zodra hij binnenloopt en nauwelijks nog naar me kijkt tijdens het eten. Terwijl ik de borden afruim, voel ik een brok in mijn keel. Mijn handen trillen als ik de kraan openzet. De geur van zijn jas – een mengeling van wasmiddel en iets warms, iets huiselijks – blijft in mijn neus hangen.

Die nacht lig ik wakker naast hem. Zijn ademhaling is diep en gelijkmatig, maar ik voel de afstand tussen ons als een koude muur. Ik denk aan vroeger, aan onze eerste jaren samen in Utrecht, toen we nog in dat kleine appartement woonden boven de bakkerij van meneer Van Dijk. We hadden niets, behalve elkaar en dromen over een toekomst vol kinderen, vakanties naar Texel en lange fietstochten door de polder.

‘Gaat het wel goed met ons?’ fluister ik in het donker. Geen antwoord. Alleen het zachte zoemen van de koelkast in de keuken.

De volgende dag besluit ik het uit te zoeken. Ik bel zijn moeder, Trudy, zogenaamd om te vragen naar haar knieoperatie. ‘Och kind,’ zegt ze opgewekt, ‘Mark komt zo vaak langs tegenwoordig! Gisteren nog, heb ik zijn lievelingsstamppot gemaakt. Hij eet hier altijd zo lekker.’

Mijn hart zakt in mijn schoenen. Dus het is waar. Hij liegt tegen me. Maar waarom? Wat is er mis met mijn eten, met mij?

Als Mark thuiskomt, zit ik aan tafel met een glas wijn in mijn hand. ‘We moeten praten,’ zeg ik zonder omwegen.

Hij zucht diep en laat zich op een stoel vallen. ‘Ik weet dat je boos bent.’

‘Waarom ga je naar je moeder om te eten? Wat is er mis met ons?’ Mijn stem breekt.

Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen rood van vermoeidheid of misschien van schuld. ‘Het is niet wat je denkt, Sanne. Ik… Ik voel me gewoon thuis bij haar. Alles is daar simpel. Geen discussies over geld of werk of kinderen die we misschien nooit zullen krijgen.’

Zijn woorden snijden dieper dan ik had verwacht. We proberen al jaren zwanger te worden, maar elke maand is er weer die teleurstelling, die stilte tussen ons die steeds groter wordt.

‘Dus je vlucht weg?’ vraag ik zacht.

Hij knikt. ‘Ik weet niet meer hoe ik met jou moet praten zonder dat het pijn doet.’

De dagen daarna leven we langs elkaar heen. Ik probeer te doen alsof alles normaal is: boodschappen doen bij de Albert Heijn, koffie drinken met mijn zus Marieke, werken op kantoor waar niemand iets merkt van de storm in mijn hoofd.

Maar ’s avonds, als Mark weer laat thuiskomt en zijn jas ophangt zonder iets te zeggen, voel ik de wanhoop groeien. Ik begin mezelf af te vragen of het allemaal mijn schuld is. Ben ik te veeleisend? Te verdrietig? Te veel bezig met wat er ontbreekt in plaats van wat er is?

Op een zondagmiddag barst alles los tijdens het familiediner bij Trudy thuis. De hele familie zit aan tafel: Mark’s broer Jeroen met zijn vrouw en kinderen, Trudy die trots haar gehaktballen serveert, en ik – een buitenstaander in mijn eigen leven.

‘Sanne, neem nog wat jus,’ zegt Trudy vriendelijk.

‘Nee dank je,’ zeg ik kortaf.

Mark kijkt me aan, zijn blik waarschuwend. Maar ik kan niet meer doen alsof.

‘Waarom vertel je het niet gewoon?’ zeg ik hardop.

Iedereen kijkt op.

‘Wat bedoel je?’ vraagt Trudy verbaasd.

‘Dat Mark hier elke week komt eten omdat hij niet meer bij mij wil zijn.’ Mijn stem trilt van woede en verdriet.

Er valt een ijzige stilte aan tafel. Jeroen schuift ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel. Trudy’s gezicht vertrekt van schrik.

‘Mark?’ vraagt ze zacht.

Mark slaat zijn ogen neer. ‘Het spijt me mam… Sanne… Ik weet niet meer hoe dit verder moet.’

Ik sta op en loop naar buiten, de frisse lucht slaat als een klap in mijn gezicht. Mijn hart bonkt in mijn borstkas terwijl ik langs de sloot loop achter het huis. De ganzen vliegen luid gakkend over me heen.

Marieke belt me later die avond. ‘Wil je bij mij logeren?’ vraagt ze bezorgd.

Ik knik, ook al kan ze dat niet zien aan de andere kant van de lijn. ‘Ja… misschien wel.’

Die nacht huil ik in haar logeerkamer tot ik geen tranen meer over heb. Marieke maakt thee en luistert zonder oordeel.

‘Misschien moet je nadenken over wat jij wilt,’ zegt ze zachtjes. ‘Niet alleen wat Mark wil of wat zijn moeder wil.’

De dagen daarna probeer ik mezelf terug te vinden. Ik ga wandelen in het park, schrijf mijn gedachten op in een oud notitieboekje en praat met een therapeut die me helpt om mijn eigen gevoelens onder ogen te zien.

Langzaam begin ik te begrijpen dat het niet alleen Mark is die vluchtte – ook ik was mezelf kwijtgeraakt in onze onvervulde verlangens en teleurstellingen.

Na drie weken belt Mark me op. ‘Kunnen we praten?’ vraagt hij aarzelend.

We spreken af in ons favoriete café aan de Oudegracht, waar we vroeger urenlang konden praten over alles en niets.

‘Het spijt me,’ zegt hij zodra we zitten. ‘Ik had eerlijk moeten zijn tegen jou én tegen mezelf.’

Ik knik langzaam. ‘En ik had moeten zeggen hoe bang ik was om jou kwijt te raken.’

We praten urenlang – over onze angsten, onze dromen die misschien nooit uitkomen, over wat we missen en wat we nog hebben.

Aan het eind van de avond weten we allebei dat er geen simpele oplossing is. Maar voor het eerst sinds maanden voel ik weer hoop – niet omdat alles goed komt, maar omdat we eindelijk eerlijk durven zijn tegen elkaar én tegen onszelf.

Soms vraag ik me af: hoeveel pijn kun je verdragen voordat je jezelf verliest? En hoeveel moed heb je nodig om jezelf weer terug te vinden? Misschien hebben jullie daar ook wel eens mee geworsteld…