“Hij kwam thuis en zei meteen dat hij wilde scheiden”: Toen herinnerde ik me het advies van mijn moeder
‘Ik wil scheiden, Sanne.’
De woorden galmden nog na in de kleine woonkamer, terwijl Mark zijn jas niet eens had uitgetrokken. De regen tikte op het raam, alsof het de stilte tussen ons probeerde te vullen. Mijn dochtertje, Lotte, zat in haar pyjama op de bank met haar knuffelkonijn, niet begrijpend waarom papa zo boos keek. Mijn hart bonsde in mijn keel, maar ik bleef roerloos zitten. ‘Wat zeg je?’ vroeg ik, mijn stem nauwelijks hoorbaar.
Mark keek me niet aan. Zijn blik was gefixeerd op de vloer, zijn handen trilden. ‘Ik trek dit niet meer, Sanne. Dit leven… het is niet genoeg. Ik wil meer dan dit. Meer dan… dan deze sleur.’
Ik voelde hoe de grond onder mijn voeten verdween. Zestien jaar samen, een dochter van acht, en nu dit? We woonden in het appartement dat ik van opa Jan had geërfd, een plek vol herinneringen en liefde. We hadden nooit veel geld gehad, maar we kwamen rond. Ik was altijd tevreden geweest met wat we hadden. Maar Mark… Mark wilde altijd meer.
‘Je kunt toch niet zomaar weggaan,’ fluisterde ik. ‘Wat moet Lotte dan?’
Hij haalde zijn schouders op, zijn gezicht strak. ‘Ze verdient beter dan ouders die elkaar niet meer gelukkig maken.’
Die nacht sliep ik niet. Lotte kroop bij me in bed en vroeg waarom papa zo verdrietig was. Ik kon haar geen antwoord geven. In het donker hoorde ik de stem van mijn moeder in mijn hoofd: ‘Sanne, onthoud altijd: als het leven je breekt, vind je kracht in jezelf. Niemand anders kan dat voor je doen.’
Mijn moeder was overleden toen Lotte nog een baby was. Ze had haar eigen portie verdriet gekend; mijn vader verliet ons toen ik tien was. Toch bleef ze altijd sterk, altijd liefdevol. Haar advies had ik vaak genegeerd, maar nu klonk het als een reddingsboei.
De dagen daarna verliepen in een waas van gesprekken met advocaten, tranen en eindeloze kopjes thee met mijn beste vriendin Marieke. Mark kwam zijn spullen halen terwijl Lotte op school zat. Hij zei weinig, keek me nauwelijks aan. ‘Het spijt me,’ mompelde hij toen hij de deur achter zich dichttrok.
Mijn schoonmoeder belde die avond. ‘Sanne, wat is er gebeurd? Mark zegt dat jij hem wegduwde.’
Woede borrelde op. ‘Dat is niet waar! Hij wilde dit zelf!’
‘Misschien had je meer je best moeten doen,’ zei ze kil.
Ik hing op en huilde tot ik geen tranen meer over had.
Lotte werd stiller. Ze vroeg steeds minder naar haar vader en kroop steeds vaker tegen mij aan. Op een dag kwam ze thuis met een tekening: drie poppetjes, hand in hand. ‘Dit was ons gezin,’ zei ze zacht.
‘En nu?’ vroeg ik voorzichtig.
Ze haalde haar schouders op. ‘Nu zijn we met z’n tweeën.’
Ik voelde me schuldig. Had ik iets verkeerd gedaan? Had ik Mark inderdaad weg laten glippen? Marieke probeerde me gerust te stellen: ‘Jij hebt alles gegeven, Sanne. Je kunt niet voor twee vechten.’
Toch bleef het knagen. Op een avond vond ik Mark’s oude notitieboekje in een la. Tussen de boodschappenlijstjes en vage plannen voor vakanties stond één zin onderstreept: ‘Ik wil meer dan dit.’
Wat bedoelde hij daarmee? Meer geld? Meer avontuur? Meer liefde? Ik dacht aan onze avonden samen op de bank, aan Lotte’s eerste stapjes, aan de verjaardagen die we vierden met taart van de HEMA omdat we geen dure patisserie konden betalen.
De weken werden maanden. Ik vond een parttime baan bij de bibliotheek om rond te komen. Lotte en ik maakten er een spel van om goedkope recepten uit te proberen en tweedehands boeken te scoren op de markt in Utrecht. Soms voelde het alsof we samen een nieuw leven bouwden uit de scherven van het oude.
Toch bleef Mark aanwezig in kleine dingen: zijn favoriete mok die ik niet durfde weg te doen, zijn geur in het kussen dat Lotte soms nog vasthield als ze verdrietig was.
Op een dag stond hij ineens voor de deur. Lotte was bij een vriendinnetje logeren.
‘Mag ik even binnenkomen?’ vroeg hij aarzelend.
Ik knikte, mijn hart bonzend van woede en verlangen tegelijk.
‘Hoe gaat het met jullie?’ vroeg hij terwijl hij om zich heen keek, alsof hij alles opnieuw probeerde te onthouden.
‘We redden ons wel,’ zei ik kortaf.
Hij zuchtte diep. ‘Ik mis haar… en jou soms ook.’
‘Waarom ben je dan weggegaan?’ barstte ik uit.
Hij keek me eindelijk aan, zijn ogen rood van spijt of misschien vermoeidheid. ‘Ik dacht dat ik iets miste… dat er meer moest zijn dan dit leven. Maar nu weet ik niet eens meer wat dat “meer” eigenlijk is.’
Er viel een stilte waarin alleen het tikken van de klok hoorbaar was.
‘Wil je terug?’ vroeg ik uiteindelijk.
Hij schudde zijn hoofd langzaam. ‘Nee… Ik denk niet dat dat eerlijk zou zijn tegenover jou of Lotte. Maar misschien kunnen we proberen betere ouders te zijn… samen.’
Die avond zat ik lang na te denken aan de keukentafel met een kop thee – net als mijn moeder vroeger deed als ze piekerde over de toekomst.
Het leven had me gebroken, maar ergens voelde ik ook een nieuwe kracht groeien. Misschien was dit niet het einde, maar een nieuw begin – voor mij en voor Lotte.
Soms vraag ik me af: hoeveel kun je verliezen voordat je jezelf vindt? En hoeveel moed kost het om opnieuw te beginnen als alles wat je kende wegvalt?