Hij Verliet Mij Toen Ik Negen Maanden Zwanger Was, Maar Drie Jaar Later Stond Hij Weer Voor De Deur
‘Je begrijpt het niet, Marieke! Ik kan dit gewoon niet meer!’
Zijn stem trilde, zijn handen balden zich tot vuisten aan de rand van de keukentafel. Ik voelde het zweet tussen mijn schouderbladen, de baby schopte in mijn buik. Negen maanden zwanger, en de man van wie ik dacht dat hij mijn leven was, stond op het punt te vertrekken.
‘Wat kan je niet meer, Bas? Dat ik zwanger ben? Dat we straks een kind hebben? Of dat je niet meer elke avond met je vrienden in de kroeg kan hangen?’ Mijn stem brak. Ik wilde niet huilen, niet nu. Niet voor hem.
Hij keek weg, zijn blik gericht op het raam waar de regen tegenaan tikte. ‘Het is allemaal te veel. Jij, het huis, straks een baby… Ik voel me opgesloten.’
Ik lachte bitter. ‘Opgesloten? Bas, we zijn zeven jaar samen. We hebben hier samen voor gekozen. Jij wilde dit huis in Utrecht, jij wilde trouwen. En nu, nu het echt wordt, ren je weg?’
Hij pakte zijn jas. ‘Ik kan niet anders.’
En toen was hij weg. Geen kus, geen blik achterom. Alleen de geur van zijn aftershave bleef hangen in de gang. Ik zakte op de grond en huilde zo stil mogelijk, want ik wilde niet dat de buren me hoorden.
De dagen daarna waren een waas. Mijn moeder, Ans, kwam logeren. Ze kookte soep die ik niet kon eten en streek mijn was terwijl ze zachtjes mopperde over ‘mannen die hun verantwoordelijkheid niet nemen’. Mijn vader kwam langs met een bos bloemen en een ongemakkelijke stilte.
‘Je moet sterk zijn, meisje,’ zei hij uiteindelijk. ‘Voor jezelf. En voor dat kleintje.’
En toen kwam Lotte ter wereld. Mijn dochter. Mijn alles. Ze had Bas’ blauwe ogen en mijn donkere haar. In het ziekenhuis lag ik alleen op de kamer, terwijl andere moeders bezoek kregen van hun partners. Ik hield Lotte vast en beloofde haar dat ik genoeg zou zijn voor ons allebei.
De maanden daarna waren zwaar. De nachten eindeloos, de dagen gevuld met luiers, flesjes en eenzaamheid. Mijn vriendinnen kwamen langs met cadeautjes en goedbedoelde adviezen.
‘Je moet hem vergeten,’ zei Sanne terwijl ze Lotte wiegde. ‘Hij verdient jou niet.’
Maar vergeten deed ik hem niet. Elke keer als Lotte lachte, zag ik Bas’ glimlach. Elke keer als ze huilde, vroeg ik me af of hij haar ooit zou willen leren kennen.
Drie jaar gingen voorbij. Lotte groeide op tot een vrolijk meisje dat hield van fietsen in het park en pannenkoeken eten bij opa en oma. Ik vond een parttime baan bij de bibliotheek en bouwde langzaam een nieuw leven op.
Tot die ene vrijdagavond.
Het was al donker toen de bel ging. Lotte lag net in bed; ik zat met een kop thee op de bank. Toen ik de deur opendeed, stond hij daar. Bas. Zijn haar was langer, zijn ogen moe.
‘Marieke…’
Ik kon geen woord uitbrengen.
‘Mag ik even binnenkomen?’ vroeg hij zacht.
Ik liet hem binnen uit pure verbazing. In de keuken bleef hij staan alsof hij elk moment weer kon vertrekken.
‘Waarom ben je hier?’ vroeg ik uiteindelijk.
Hij keek naar zijn handen. ‘Ik heb alles verpest. Ik heb drie jaar lang elke dag aan jullie gedacht. Aan jou, aan Lotte…’
‘Je hebt haar nooit gezien,’ sneed ik hem af.
Hij knikte langzaam. ‘Dat weet ik. En daar heb ik elke dag spijt van gehad.’
Ik voelde woede opborrelen die ik drie jaar had weggestopt. ‘Je hebt me laten zitten toen ik je het hardst nodig had! Je hebt je dochter nooit willen leren kennen! Waarom nu ineens wel?’
Zijn ogen vulden zich met tranen. ‘Ik was bang, Marieke. Bang om te falen als vader, bang om mezelf kwijt te raken… Maar zonder jullie ben ik mezelf pas echt kwijtgeraakt.’
Ik wist niet wat ik moest zeggen. In mijn hoofd hoorde ik mijn moeder: ‘Mannen veranderen niet.’ Maar in mijn hart voelde ik iets anders: hoop? Of was het gewoon oude pijn?
‘Lotte weet niet wie je bent,’ zei ik zacht.
‘Mag ik haar ontmoeten?’ vroeg hij bijna smekend.
Ik dacht aan alle slapeloze nachten, aan alle keren dat Lotte vroeg waarom haar papa er niet was (‘Papa is ver weg, schatje’), aan alle verjaardagen zonder hem.
‘Dat kan niet zomaar,’ zei ik uiteindelijk. ‘Je kunt niet drie jaar wegblijven en dan verwachten dat alles weer normaal is.’
Hij knikte begrijpend. ‘Ik wil het goedmaken, Marieke. Wat je ook van me vraagt.’
Die nacht lag ik wakker in bed. De regen tikte weer tegen het raam, net als drie jaar geleden. In het donker hoorde ik Lotte zachtjes ademen in haar kamer naast de mijne.
De dagen daarna kwam Bas vaker langs. Eerst alleen om te praten met mij; later mocht hij Lotte ontmoeten in het park, zogenaamd als ‘een vriend van mama’. Lotte vond hem aardig – ze had geen idee wie hij werkelijk was.
Mijn ouders waren woedend toen ze hoorden dat Bas terug was.
‘Je laat hem toch niet zomaar terug in jullie leven?’ riep mijn moeder tijdens het eten.
‘Mensen kunnen veranderen,’ zei ik zacht.
‘Of ze doen alsof,’ bromde mijn vader.
Sanne vond het onverstandig: ‘Je beschermt jezelf niet genoeg.’
Maar iets in mij wilde geloven dat mensen kunnen groeien – of misschien wilde ik gewoon geloven dat mijn dochter haar vader verdiende.
Op een dag vroeg Lotte: ‘Mama, waarom kijkt Bas altijd zo verdrietig naar mij?’
Ik slikte en keek haar aan. ‘Omdat hij iemand mist die heel belangrijk voor hem is.’
Ze knikte alsof ze het begreep en fietste verder.
Na weken van voorzichtig contact vroeg Bas of hij Lotte mocht vertellen wie hij echt was.
We zaten samen op de bank; Lotte speelde met haar poppen op het kleed.
‘Lotte,’ begon Bas voorzichtig, ‘weet je nog dat je vroeg waar je papa was?’
Ze keek op met grote ogen.
‘Ik ben je papa,’ zei hij zacht.
Lotte keek naar mij voor bevestiging; ik knikte langzaam.
Ze sprong op en rende naar haar kamer zonder iets te zeggen.
Bas liet zijn hoofd zakken en begon te huilen – echte tranen dit keer.
‘Misschien heb ik alles voorgoed verpest,’ fluisterde hij.
Ik legde mijn hand op zijn arm. ‘Geef haar tijd.’
De weken daarna bleef Bas komen; langzaam begon Lotte hem toe te laten in haar leven – eerst voorzichtig, later steeds enthousiaster.
Toch bleef er iets knagen in mij: kon ik hem ooit echt vergeven? Of hield ik mezelf voor de gek?
Soms kijk ik naar Bas en zie ik nog steeds die jongen die wegrende voor zijn verantwoordelijkheden. Maar soms zie ik ook een man die vecht om het goed te maken – voor zichzelf, voor mij, voor onze dochter.
En dan vraag ik me af: verdient iedereen een tweede kans? Of zijn sommige wonden gewoon te diep om ooit helemaal te helen?