Hoe Snel Het Leven Voorbij Ging, Al Die Jaren. En Hoe Je Opeens Overbodig Wordt Voor Je Eigen Kinderen

‘Waarom bel je nooit eens terug, Mark?’ Mijn stem trilt terwijl ik de zoveelste voicemail inspreek. Ik weet dat hij hem waarschijnlijk niet eens luistert. De stilte aan de andere kant van de lijn is inmiddels vertrouwd geworden. Ik leg de telefoon neer, mijn handen koud en klam. Buiten tikt de regen tegen het raam, zoals elke avond in deze eindeloze winter.

Mijn naam is Linda. Ik ben 63 jaar oud en woon in een rijtjeshuis in Amersfoort. Vroeger was het hier altijd druk: drie kinderen, een man die altijd te laat thuis was van zijn werk, de geur van pannenkoeken op woensdagmiddag. Nu is het stil. Mijn man, Jan, is vijf jaar geleden overleden aan een hartaanval. Sindsdien voelt het huis te groot, te leeg.

Mark was altijd mijn zorgenkind. De oudste, koppig en slim. Op zijn achttiende vertrok hij naar Groningen om te studeren, en daarna naar Zweden voor zijn werk. ‘Ik wil iets van de wereld zien, mam,’ zei hij toen hij zijn koffers pakte. Ik hield me groot, maar mijn hart brak. Sindsdien heb ik hem niet meer gezien. Alleen foto’s op Facebook, een verjaardagskaart met Zweedse postzegel, af en toe een kort berichtje: ‘Alles goed hier, mam. Groetjes aan iedereen.’

Mijn andere kinderen wonen dichterbij. Sophie in Utrecht met haar vriendin en hun dochtertje; Tom in Rotterdam, altijd druk met zijn baan bij de gemeente. Ze komen langs met verjaardagen of als er iets te vieren valt, maar het voelt anders dan vroeger. Alsof ik een bijrol speel in hun leven.

Op avonden als deze blader ik door het oude fotoalbum. Mark als peuter op het strand van Scheveningen, zijn handje stevig in de mijne. Sophie met haar eerste fiets zonder zijwieltjes. Tom die lacht met een gapend gat waar zijn voortand zat. Ik voel de tranen prikken achter mijn ogen.

‘Mam?’ De stem van Sophie aan de telefoon klinkt opgejaagd. ‘Ik kan zondag toch niet komen. Lotte is ziek en we hebben zoveel te doen.’

‘Geeft niet hoor, lieverd,’ zeg ik zacht. ‘Zorg maar goed voor haar.’

Na het gesprek staar ik naar de lege stoel tegenover me aan tafel. Vroeger zat daar altijd iemand: Jan met zijn krant, Mark met zijn huiswerk, Sophie die haar dagnavertelde, Tom die grappen maakte over zijn leraren. Nu eet ik alleen.

Soms vraag ik me af waar het misging. Heb ik te veel gegeven? Of juist te weinig? Was ik te beschermend? Of juist niet genoeg? Jan zei altijd: ‘Ze moeten hun eigen leven leiden, Lin.’ Maar niemand vertelt je hoe je verder moet als ze dat eenmaal doen.

Op een avond krijg ik een brief uit Zweden. Het handschrift van Mark is onmiskenbaar slordig.

‘Lieve mam,
Ik weet dat ik weinig van me laat horen. Het spijt me. Het leven hier is druk en soms lijkt Nederland zo ver weg. Maar ik denk vaak aan vroeger, aan jou en aan thuis. Misschien kom ik deze zomer langs.
Liefs,
Mark’

Mijn hart slaat over van hoop – maar de zomer komt en gaat zonder dat hij verschijnt.

Op een dag belt Tom onverwacht aan.

‘Hoi mam,’ zegt hij terwijl hij zijn jas ophangt. ‘Ik moet wat met je bespreken.’

We zitten aan tafel met koffie die te sterk is geworden.

‘Ik ga verhuizen,’ zegt hij na een stilte. ‘Naar Maastricht. Voor mijn werk.’

Ik glimlach flauwtjes. ‘Wat fijn voor je.’

‘Maak je geen zorgen,’ zegt hij snel. ‘Ik kom echt nog wel langs.’

Maar ik weet hoe dat gaat.

De dagen worden korter, de avonden langer. Ik probeer mezelf bezig te houden: vrijwilligerswerk in het buurthuis, breien voor het goede doel, wandelen door het park waar moeders met jonge kinderen spelen. Soms vang ik flarden op van hun gesprekken:

‘Mama, kijk eens!’
‘Voorzichtig schatje!’

Het snijdt door me heen als een mes.

Op een avond zit ik op de bank met een doos oude brieven op schoot. Ik lees Marks eerste brief uit Zweden opnieuw:

‘Mam, alles is hier zo anders…’

Ik kan niet verder lezen; mijn ogen vullen zich met tranen.

De telefoon gaat weer eens – anoniem nummer.

‘Linda?’ Het is mijn zus Karin.

‘Hoe gaat het nou echt met je?’ vraagt ze na wat beleefdheden.

Ik barst in tranen uit.

‘Ze hebben me niet meer nodig, Karin,’ snik ik. ‘Ik ben gewoon… overbodig.’

‘Dat is niet waar,’ zegt ze zacht. ‘Ze houden van je op hun eigen manier.’

Maar haar woorden troosten niet echt.

De volgende dag besluit ik Mark opnieuw te schrijven:

‘Lieve Mark,
Het huis voelt leeg zonder jullie. Ik mis je zo erg dat het soms pijn doet om adem te halen. Weet je nog die keer dat we samen sneeuwpoppen maakten in de tuin? Ik hoop dat je gelukkig bent daar in Zweden… Maar soms vraag ik me af of je ooit nog terugkomt.’

Ik stop de brief in een envelop en leg hem op tafel – maar stuur hem niet op.

Op kerstavond zit ik alleen aan tafel met een bord stamppot en een glas wijn. Buiten dwarrelt natte sneeuw langs de lantaarnpalen. De telefoon blijft stil.

Plotseling rinkelt de deurbel.

Mijn hart bonkt in mijn keel terwijl ik naar de deur loop.

‘Mam?’ klinkt een onzekere stem.

Mark staat daar, ouder geworden maar onmiskenbaar mijn zoon.

‘Ik… Ik kon niet langer wegblijven,’ zegt hij zacht.

Ik sla mijn armen om hem heen en huil tegen zijn schouder.

‘Sorry dat ik zo lang weg ben geweest,’ fluistert hij.

We zitten samen aan tafel tot diep in de nacht, praten over vroeger en nu, over gemiste kansen en nieuwe hoop.

Als Mark weer vertrekt – want hij moet terug naar zijn gezin – blijft er iets achter: een gevoel van vrede én verdriet tegelijk.

Die nacht lig ik wakker en denk na over alles wat geweest is en alles wat nog komt.

Hebben we ooit genoeg tijd met elkaar? Of laten we elkaar altijd los voordat we klaar zijn om afscheid te nemen?
Wat betekent het eigenlijk om moeder te zijn als je kinderen hun eigen leven leiden?