Ik dacht dat ik erbij hoorde – tot de waarheid pijnlijk duidelijk werd

‘Waarom ben jij er eigenlijk altijd bij, Sanne?’ De woorden van mijn schoonzus, Marieke, snijden door de kamer als een mes. Het is Eerste Kerstdag en we zitten met z’n allen aan tafel in het huis van mijn schoonouders in Amersfoort. De kaarsen flikkeren, de geur van stoofperen hangt in de lucht, maar alles lijkt plotseling koud. Mijn vork blijft halverwege hangen.

‘Wat bedoel je?’ vraag ik zacht, hopend dat niemand het gehoord heeft. Maar iedereen zwijgt. Mijn man, Jeroen, kijkt naar zijn bord. Zijn moeder, Ans, schraapt haar keel en begint over het weer. Maar Marieke laat niet los.

‘Nou ja,’ zegt ze met een schouderophaal, ‘je bent er altijd, maar je doet nooit echt mee. Je weet niet eens hoe wij dingen doen.’

Ik voel mijn wangen gloeien. Ik probeer te lachen, maar het klinkt hol. ‘Sorry, ik dacht dat…’

‘Laat maar,’ onderbreekt ze me. ‘Het is gewoon… anders.’

De rest van het diner verloopt in ongemakkelijke stilte. Ik voel me kleiner worden bij elke hap die ik neem. In mijn hoofd echoën haar woorden: je doet nooit echt mee.

Na het eten help ik Ans met de afwas. Ze glimlacht vriendelijk, maar haar ogen ontwijken de mijne. ‘Maak je niet druk om Marieke,’ zegt ze zacht. ‘Ze bedoelt het niet zo.’

Maar ik weet beter. Dit is niet de eerste keer dat ik me anders voel in deze familie. Toen Jeroen en ik net samen waren, was alles nieuw en spannend. Zijn ouders ontvingen me met open armen, zijn vader Jan lachte altijd om mijn grapjes en zijn zusje Lotte vroeg me om advies over haar studie. Ik voelde me welkom – eindelijk onderdeel van een gezin dat wél samen aan tafel zat, samen vakanties vierde, samen lachte.

Mijn eigen jeugd was anders. Mijn ouders werkten allebei fulltime in Utrecht; mijn moeder als huisarts, mijn vader als advocaat. Ze waren er zelden bij schoolvoorstellingen of sportwedstrijden. Ik at vaak alleen, keek tv in mijn eentje en droomde van een huis vol mensen die om elkaar gaven.

Toen Jeroen me meenam naar zijn familie, voelde het als thuiskomen. Ik genoot van de drukte, de tradities: gourmetten met Kerst, fietsen naar het bos op zondag, verjaardagen met zelfgebakken appeltaart. Maar nu besef ik dat ik altijd een gast ben gebleven.

‘Sanne, kun je even helpen met de koffie?’ roept Ans vanuit de keuken.

‘Natuurlijk,’ antwoord ik snel en loop naar binnen. Marieke staat al bij het koffiezetapparaat.

‘Sorry van daarnet,’ zegt ze zonder me aan te kijken. ‘Het is gewoon… soms voelt het alsof je niet echt bij ons hoort.’

Ik slik en knik alleen maar. Wat moet ik zeggen? Dat ik elke keer mijn best doe? Dat ik hun tradities probeer te leren? Dat ik soms jaloers ben op hun vanzelfsprekende band?

Later die avond rijden Jeroen en ik zwijgend naar huis. De ruitenwissers tikken ritmisch tegen de regen. ‘Het spijt me,’ zegt hij uiteindelijk zacht. ‘Ze hadden dat niet mogen zeggen.’

‘Misschien hebben ze wel gelijk,’ fluister ik terug. ‘Misschien hoor ik er gewoon niet bij.’

De weken daarna voel ik me verloren. Ik probeer afstand te nemen van Jeroens familie, maar dat valt op. Ans stuurt appjes: “Kom je zondag nog?” Lotte vraagt of ik mee ga winkelen in Utrecht. Maar Marieke blijft afstandelijk.

Op een dag belt Ans me op mijn werk.

‘Sanne, kun je even langskomen? Ik wil iets met je bespreken.’

Mijn hart slaat over. Is er iets ergs gebeurd? Of wil ze praten over wat er met Marieke is gebeurd?

Als ik aankom, zit Ans al klaar met thee en koekjes.

‘Sanne,’ begint ze voorzichtig, ‘ik weet dat het soms lastig is om je plek te vinden in onze familie. Maar geloof me: we waarderen je echt.’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen.

‘Waarom voelt het dan zo anders?’ vraag ik zacht.

Ans zucht diep. ‘We zijn allemaal een beetje vastgeroest in onze gewoontes. Marieke is beschermend over haar broers en zussen – misschien té beschermend. Maar jij hoort erbij, Sanne. Echt waar.’

Ik knik dankbaar, maar diep vanbinnen blijft het knagen.

Een paar maanden later wordt Lotte dertig en geeft een groot feest in haar nieuwe appartement in Amsterdam. Iedereen is er – behalve Marieke, die ziek thuisblijft met griep. Zonder haar lijkt de sfeer losser; Jan haalt oude foto’s tevoorschijn, Ans vertelt gênante verhalen over vroeger en Jeroen danst met mij door de woonkamer.

Op dat moment voel ik me wél onderdeel van de familie.

Maar als Marieke later die avond belt en vraagt hoe het was, hoor ik aan haar stem dat ze zich buitengesloten voelt.

‘Het was gezellig,’ zeg ik voorzichtig.

‘Zonder mij zeker extra leuk,’ zegt ze scherp.

Ik weet niet wat te zeggen.

De maanden verstrijken en de afstand tussen mij en Marieke groeit. Tijdens familiebijeenkomsten is er altijd spanning; kleine steken onder water, blikken die net te lang blijven hangen.

Op een dag barst de bom tijdens een barbecue in de tuin van Jan en Ans.

‘Waarom doe je altijd zo je best om erbij te horen?’ snauwt Marieke ineens terwijl we samen salades maken in de keuken.

Ik draai me om en kijk haar recht aan.

‘Omdat ik dat nooit heb gehad,’ zeg ik felder dan bedoeld. ‘Omdat jullie alles hebben waar ik altijd naar verlangd heb.’

Ze kijkt me verbaasd aan – misschien zelfs met medelijden.

‘Dat wist ik niet,’ fluistert ze.

We staan even stil tegenover elkaar, twee vrouwen die allebei op hun eigen manier worstelen met erbij horen.

Langzaam verandert onze relatie; we praten meer, delen verhalen over onze jeugd, onze onzekerheden. Het gaat niet vanzelf – soms zijn er nog scherpe opmerkingen of ongemakkelijke stiltes – maar er groeit iets nieuws tussen ons: begrip.

Toch blijft het gevoel van buitenstaander zijn soms knagen. Misschien zal het nooit helemaal verdwijnen.

Soms vraag ik me af: kun je ooit echt deel worden van een familie die niet de jouwe is? Of blijf je altijd een beetje buitenstaander?

Wat denken jullie? Hebben jullie je ooit zo gevoeld?