“Ik dacht dat mijn neef bij mij laten intrekken gezellig en voordelig zou zijn, maar ik kreeg er al snel spijt van”

‘Waarom staat de verwarming alweer zo hoog, Daan? Het is pas oktober!’ Mijn stem trilt, niet alleen van de kou die ik probeer te verdrijven door een extra trui, maar vooral van frustratie. Daan kijkt niet op van zijn telefoon. ‘Het is gewoon koud, Iris. Je moet niet zo zuinig doen.’

Zuinig doen. Alsof ik dat voor mijn plezier doe. Sinds mijn ouders drie jaar geleden uit elkaar gingen en ik alleen in het kleine appartement in Utrecht achterbleef, heb ik geleerd om elke euro om te draaien. Ik werk vier dagen per week als administratief medewerker bij een makelaarskantoor, maar met de huur, energierekening en boodschappen blijft er weinig over. Ik schaam me niet om aanbiedingen te zoeken, tweedehands kleding te dragen of zelfs af en toe naar de voedselbank te gaan. Maar Daan? Die lijkt te denken dat geld uit de kraan komt.

Het idee om Daan bij mij te laten intrekken kwam van mijn moeder. ‘Hij zoekt een kamer en jij kunt wel wat hulp gebruiken met de huur,’ zei ze. ‘Jullie zijn toch altijd zo goed samen?’

In het begin leek het inderdaad gezellig. We keken samen naar Wie is de Mol?, haalden patat bij de snackbar op de hoek en lachten om oude herinneringen aan vakanties in Zeeland. Maar na een paar weken begon het te wringen. Daan liet overal zijn spullen slingeren: sportschoenen in de gang, lege blikjes energiedrank op tafel, natte handdoeken op mijn bed. En altijd die verwarming.

‘Kun je misschien je spullen opruimen?’ vroeg ik voorzichtig op een avond.
‘Doe ik straks wel,’ bromde hij zonder op te kijken van zijn laptop.

Straks werd nooit. De stapel afwas groeide, net als mijn irritatie. Ik probeerde het gesprek aan te gaan, maar Daan wuifde alles weg. ‘Je doet alsof je mijn moeder bent,’ zei hij een keer, met die typische puberale blik die hij nooit helemaal is kwijtgeraakt.

Het geld was nog een groter probleem. We hadden afgesproken dat hij elke maand 400 euro zou overmaken voor huur en vaste lasten. De eerste maand kwam het bedrag keurig op tijd. De tweede maand moest ik hem eraan herinneren. De derde maand kreeg ik slechts de helft, met het excuus dat zijn studiefinanciering later was gestort.

‘Daan, ik kan zo niet rondkomen,’ zei ik op een avond terwijl ik mijn bankrekening checkte en zag dat ik nog maar 23 euro had tot het einde van de maand.
‘Relax, volgende week krijg ik weer geld,’ zei hij nonchalant.

Ik voelde me steeds meer een indringer in mijn eigen huis. Mijn vrienden kwamen minder vaak langs omdat ze zich stoorden aan Daan’s rommel en luide muziek. Mijn moeder vond dat ik niet zo moest zeuren. ‘Hij heeft het ook moeilijk, Iris. Geef hem wat tijd.’

Maar hoeveel tijd? Ondertussen liep ik op eieren in mijn eigen woonkamer. Op een dag kwam ik thuis na een lange werkdag en vond ik Daan met drie vrienden op de bank, bierdrinkend en lachend om iets op tv. De vloer lag bezaaid met chips en lege flessen.

‘Kunnen jullie misschien wat zachter doen? Ik moet morgen vroeg werken,’ probeerde ik voorzichtig.
‘Jezus, Iris, doe eens gezellig!’ riep Daan’s vriend Bas.

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen, maar slikte ze weg. In plaats daarvan trok ik me terug op mijn kamer, waar het koud was omdat Daan de verwarming alleen in de woonkamer aanzette.

De volgende ochtend vond ik een boze brief van de huisbaas onder de deur: klachten over geluidsoverlast en rommel in het trappenhuis. Mijn hart bonsde in mijn keel. Als dit zo doorging, kon ik mijn huis verliezen.

Die avond besloot ik het gesprek aan te gaan. ‘Daan, dit kan zo niet langer. Je betaalt niet op tijd, je maakt er een bende van en nu krijg ik klachten van de huisbaas.’

Hij keek me aan met die lege blik die ik inmiddels zo goed kende. ‘Wat wil je dan? Dat ik wegga?’

Ik aarzelde even, maar knikte toen langzaam. ‘Ja, misschien is dat beter.’

Er viel een pijnlijke stilte. Daan stond op, gooide zijn lege blikje in de prullenbak – voor het eerst sinds weken – en liep zonder iets te zeggen naar zijn kamer.

De dagen daarna spraken we nauwelijks met elkaar. Ik voelde me schuldig, maar ook opgelucht. Misschien was het egoïstisch, maar ik kon niet langer voor twee mensen zorgen terwijl ik zelf nauwelijks boven water bleef.

Op een regenachtige zaterdagmiddag kwam mijn moeder langs. Ze keek me verwijtend aan toen ze hoorde dat Daan weg moest.
‘Je weet toch hoe moeilijk hij het heeft sinds zijn vader is overleden? Jij bent zijn familie.’

‘En wie zorgt er voor mij?’ barstte ik uit. ‘Ik kan dit niet meer alleen dragen!’

Mijn moeder zuchtte diep en sloeg haar armen om me heen. Voor het eerst sinds maanden liet ik mijn tranen de vrije loop.

Daan vertrok uiteindelijk na twee weken naar een vriend in Amersfoort. Het huis voelde leeg zonder zijn aanwezigheid – maar ook lichter. Ik kon weer ademhalen, weer mezelf zijn in mijn eigen huis.

Toch bleef er iets knagen. Had ik harder moeten zijn? Of juist meer geduld moeten hebben? Familie laat je toch niet zomaar vallen?

Soms vraag ik me af: wat betekent familie eigenlijk als je jezelf moet wegcijferen? En hoeveel kun je geven voordat je zelf niets meer overhoudt?