Ik gaf mijn dochter mijn huis – een jaar later stond ik op straat
‘Dit is niet meer jouw huis, mam.’
Die woorden van Eva galmen nog steeds in mijn hoofd, terwijl ik met trillende handen de sleutel in het slot probeer te draaien. Maar het is te laat. De deur is al dichtgeslagen, haar stem klinkt als een echo in de lege gang. Mijn hart bonkt in mijn borstkas, mijn wangen gloeien van schaamte en ongeloof. Hoe ben ik hier beland? Hoe kan het dat ik, Krystina van Dijk, 63 jaar oud, na een leven lang zorgen en geven, nu met één koffer op de koude stoep sta?
‘Eva, alsjeblieft…’ had ik nog gefluisterd, maar haar ogen waren koud geweest. ‘Je begrijpt het niet, mam. Ik heb mijn eigen leven nu. Je moet gaan.’
Een jaar geleden was alles anders. Ik woonde al twintig jaar in mijn knusse appartement in Utrecht-Oost. Twee kamers, uitzicht op het park, altijd zonlicht in de woonkamer. Eva kwam vaak langs met haar vriend Bas. Ze was mijn enige kind, mijn trots. Haar vader, Jan, was jaren geleden overleden aan een hartaanval – veel te jong. Sindsdien waren we met z’n tweeën tegen de wereld.
Eva had het moeilijk. Ze werkte als verpleegkundige in het UMC, nachtdiensten, stress, altijd geldzorgen. Bas was net zijn baan kwijtgeraakt bij de Rabobank en hun huurwoning werd onbetaalbaar. Op een avond zat ze huilend aan mijn keukentafel.
‘Mam, we kunnen nergens heen. We staan op straat als we geen oplossing vinden.’
Mijn moederhart brak. Natuurlijk wilde ik helpen. Ik dacht aan het appartement – groot genoeg voor twee mensen, en ik kon best naar een seniorenflat in Overvecht. ‘Eva,’ zei ik, ‘jij krijgt het huis. Ik schrijf het op jouw naam over. Dan hebben jullie zekerheid.’
Ze viel me huilend om de hals. ‘Dank je wel, mam! Je bent de beste.’
De overdracht ging snel – notaris Van der Linden regelde alles. Ik voelde me trots dat ik haar zo kon helpen. De eerste maanden ging het goed; Eva en Bas knapten het huis op, schilderden de muren zachtgroen en plantten bloemen op het balkon. Ik kwam vaak langs voor koffie.
Maar langzaam veranderde er iets. Eva werd afstandelijker. Bas groette me nauwelijks nog. Als ik belde om langs te komen, kreeg ik steeds vaker te horen: ‘Het komt nu niet uit, mam.’
Op een dag stond ik onverwacht voor de deur met appeltaart. Ik hoorde stemmen binnen – gelach, muziek – maar niemand deed open. Pas na vijf minuten kwam Eva naar buiten.
‘Mam, je moet echt eerst bellen voordat je langskomt,’ zei ze geïrriteerd.
‘Sorry lieverd, ik dacht…’
‘Nee mam, je denkt nooit aan mij! Je dringt je altijd op.’
Die woorden staken als messen.
De maanden daarna zag ik haar steeds minder. Mijn flat in Overvecht voelde kil en leeg. De buren waren vriendelijk maar afstandelijk; iedereen zat achter zijn eigen voordeur. Ik probeerde Eva te bellen, stuurde berichtjes – vaak zonder antwoord.
Op een avond kreeg ik een appje: ‘Mam, kun je morgen even langskomen? We moeten praten.’
Mijn hart sloeg over van hoop én angst.
Toen ik aankwam, zat Eva al klaar aan tafel met Bas naast zich – zijn armen over elkaar geslagen.
‘Mam,’ begon Eva zonder omhaal, ‘het werkt zo niet meer. Je komt te vaak langs en bemoeit je overal mee.’
‘Ik wil alleen maar helpen…’
‘Nee mam! Jij hebt geen idee hoe zwaar wij het hebben! Jij hebt alles makkelijk gehad – een huis, zekerheid…’
Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen.
‘Eva, dat huis… dat was van mij! Ik heb het jou gegeven omdat ik van je hou!’
Bas snoof: ‘Ja, maar nu is het van ons. En we willen rust.’
Toen kwam die zin: ‘Dit is niet meer jouw huis.’
En nu sta ik hier. Op de trap, met een koffer vol herinneringen en een hart vol pijn.
De dagen erna zijn een waas van verdriet en ongeloof. Mijn zus Marijke belt: ‘Kom bij mij logeren, Kris.’ Maar haar huis in Amersfoort is klein; haar man heeft net een nieuwe heup en kan geen stress verdragen.
Ik probeer hulp te zoeken bij het wijkteam. De maatschappelijk werker kijkt me meelevend aan: ‘U heeft juridisch geen poot om op te staan mevrouw Van Dijk… Het huis staat op naam van uw dochter.’
’s Nachts lig ik wakker in mijn bedje in de seniorenflat en staar naar het plafond. Hoe heeft het zover kunnen komen? Heb ik Eva te veel verwend? Had ik harder moeten zijn?
Op een dag zie ik Eva op straat bij de Albert Heijn. Ze kijkt snel weg als ze me ziet. Mijn hart breekt opnieuw.
De weken worden maanden. Mijn wereld wordt kleiner; koffie drinken met buurvrouw Anja is mijn enige uitje. Soms hoor ik via via dat Eva zwanger is – ze heeft me niets verteld.
Op een regenachtige middag besluit ik haar een brief te schrijven:
‘Lieve Eva,
Ik mis je elke dag. Alles wat ik heb gedaan was uit liefde voor jou. Misschien heb ik fouten gemaakt – misschien heb jij die ook gemaakt. Maar jij blijft altijd mijn dochter.
Liefs,
Mama’
Er komt geen antwoord.
Soms denk ik terug aan vroeger: Eva als klein meisje op haar fietsje in het park; samen pannenkoeken bakken; haar eerste schooldag toen ze huilend aan mijn rok hing.
Nu ben ik alleen.
Maar toch… ergens hoop ik dat ze ooit weer contact zoekt. Dat ze begrijpt wat ze heeft gedaan – of misschien dat ík begrijp wat er misging.
Hebben we elkaar verloren door te veel liefde? Of juist door te weinig begrip?
Wat zouden jullie doen als je alles voor je kind hebt opgegeven – en dan zo wordt behandeld? Zou je ooit kunnen vergeven?