“Ik gaf mijn huis aan mijn dochter, nu smeekt ze me te vertrekken”
‘Mam, ik denk dat het beter is als je tijdelijk ergens anders gaat wonen.’
Die woorden galmen nog steeds na in mijn hoofd. Ik sta in de keuken van het huis dat ik met mijn eigen handen heb opgebouwd, kijkend naar de vergeelde tegels die ik ooit samen met mijn man, Jan, heb uitgezocht. Mijn dochter, Sanne, staat tegenover me. Haar blik is afgewend, haar armen over elkaar. Ze is nerveus, dat zie ik aan de manier waarop ze met haar voet tikt op de koude tegelvloer.
‘Sanne… wat bedoel je? Dit is toch ook mijn huis?’ Mijn stem trilt. Ik hoor mezelf bijna smeken, iets wat ik nooit had gedacht te doen tegenover mijn eigen kind.
Ze zucht diep. ‘Mam, je weet dat het met Mark en de kinderen niet meer gaat. Er is gewoon te weinig ruimte. En… je bemoeit je overal mee.’
Ik voel hoe mijn hart in duizend stukjes breekt. Ik heb altijd alles voor haar gedaan. Toen Jan overleed – alweer tien jaar geleden – was zij mijn enige reden om door te gaan. Ik verkocht het huis in Amersfoort en kocht dit huis in Utrecht, zodat zij en haar gezin een goede start konden maken. Ik schreef het huis zelfs op haar naam, omdat ik dacht dat familie boven alles ging.
‘Ik bemoei me alleen omdat ik om jullie geef,’ fluister ik. ‘Omdat ik wil helpen.’
Sanne draait zich om en loopt weg. De deur valt zachtjes dicht achter haar. Ik blijf achter met een leeg gevoel in mijn maag en tranen die ik niet langer kan tegenhouden.
Die avond zit ik alleen aan de keukentafel. De klok tikt luid in de stilte. Ik denk terug aan vroeger, aan de tijd dat Sanne nog klein was en haar handje altijd de mijne zocht als we samen naar de markt gingen. Ze was zo’n vrolijk kind, altijd vol vragen en dromen. Waar is dat meisje gebleven?
De volgende ochtend probeer ik het gesprek opnieuw aan te gaan. ‘Sanne, kunnen we praten? Misschien kunnen we een oplossing vinden.’
Ze kijkt me nauwelijks aan. ‘Mam, Mark heeft al gekeken naar tijdelijke woonruimte voor je. Er zijn genoeg opties voor seniorenwoningen in de buurt.’
‘Ik ben geen bejaarde die afgedankt moet worden!’ Mijn stem klinkt harder dan bedoeld. ‘Dit is mijn thuis!’
Mark komt erbij staan. ‘Het is voor iedereen beter zo, mevrouw van Dijk. De kinderen hebben hun eigen ruimte nodig.’
Ik voel me plotseling een indringer in mijn eigen leven. De kinderen – mijn kleinkinderen – kijken me met grote ogen aan vanaf de bank. Alsof ze niet begrijpen waarom oma ineens zo boos is.
De dagen daarna loop ik als een geest door het huis. Alles herinnert me aan vroeger: de foto’s aan de muur, de geur van versgebakken appeltaart die ik altijd maakte op zondag, het geluid van Sanne’s gelach toen ze haar eerste fiets kreeg.
Op een avond belt mijn zus Marijke uit Groningen. ‘Hoe gaat het met je?’ vraagt ze voorzichtig.
Ik barst in tranen uit. ‘Ze willen me weg hebben, Marijke. Uit mijn eigen huis!’
‘Kom anders een tijdje bij mij,’ stelt ze voor. ‘Totdat alles weer rustig is.’
Maar ik wil niet weg. Dit huis is alles wat ik nog heb van Jan, van ons gezin.
De spanning loopt verder op als Sanne’s oudste zoon, Daan, thuiskomt met slechte cijfers. Sanne geeft mij de schuld: ‘Je leidt hem af met al je verhalen over vroeger! Hij moet zich concentreren op school.’
Ik probeer uit te leggen dat ik alleen maar wilde helpen, maar ze luistert niet meer.
Op een dag vind ik een brief op mijn kussen. Het is een officiële brief van een advocaat. Sanne heeft juridische stappen gezet om mij uit huis te laten zetten.
Mijn handen trillen als ik de brief lees. Hoe heeft het zover kunnen komen? Heb ik haar teveel verwend? Had ik strenger moeten zijn?
Ik pak mijn jas en loop naar buiten, naar het park waar Jan en ik vroeger wandelden. De bomen zijn kaal; het is een grijze winterdag. Ik ga op een bankje zitten en kijk naar de spelende kinderen in de verte.
Een oudere vrouw komt naast me zitten. Ze glimlacht vriendelijk. ‘Alles goed?’ vraagt ze.
Ik schud mijn hoofd en vertel haar mijn verhaal – over Sanne, het huis, het gevoel nergens meer bij te horen.
Ze luistert aandachtig en zegt dan: ‘Kinderen zijn soms ondankbaar. Maar vergeet niet: jij hebt jouw leven geleefd met liefde en opoffering. Dat kan niemand je afnemen.’
Die woorden blijven hangen als ik terug naar huis loop.
Thuis wacht Sanne me op bij de deur. ‘Mam, we moeten echt praten.’
Ik knik zwijgend.
‘Het spijt me dat het zo gelopen is,’ zegt ze zachtjes. ‘Maar Mark en ik trekken dit niet meer. Jij bent altijd aanwezig, altijd bezig met alles regelen… We willen ons eigen leven leiden.’
‘En wat moet ik dan?’ vraag ik zachtjes.
‘Misschien… misschien kun je bij Marijke wonen? Of ergens anders? Je bent nog jong genoeg om opnieuw te beginnen.’
Opnieuw beginnen? Op mijn leeftijd?
De volgende dagen pak ik langzaam mijn spullen in dozen. Elke foto, elk boek doet pijn om los te laten. Daan komt stiekem naar me toe en fluistert: ‘Oma, ga je echt weg?’
Ik knik en trek hem tegen me aan. ‘Soms moet je mensen loslaten die je het meest liefhebt,’ zeg ik zachtjes.
Op de dag van vertrek staat Sanne bij de deur met tranen in haar ogen. Ze zegt niets als ik afscheid neem.
Bij Marijke voel ik me verloren maar ook opgelucht; er hangt geen spanning meer in de lucht. Toch blijft het knagen: had ik anders moeten handelen? Had ik meer voor mezelf moeten kiezen?
Soms staar ik uit het raam naar de regen die tegen het glas tikt en vraag ik mezelf af: Is liefde altijd onvoorwaardelijk? Of zijn er grenzen aan wat een moeder kan geven voordat ze zichzelf verliest?
Wat zouden jullie doen als je alles hebt gegeven – en toch wordt gevraagd te vertrekken?