“Ik heb alles gegeven voor mijn kinderen, maar nu ben ik alleen”

“Mam, kun je alsjeblieft even ophouden met je bemoeienis?”

Die woorden galmen nog steeds na in mijn hoofd, alsof ze in de muren van mijn kleine appartement zijn gekerfd. Ik sta in de keuken, mijn handen trillend boven het aanrecht, terwijl ik de vaat afspoel die niemand meer met mij deelt. Mijn naam is Marjan van Dijk, 62 jaar, moeder van drie volwassen kinderen: Jeroen, Sanne en Tom. Mijn hele leven draaide om hen. Nu lijkt het alsof ik niet meer besta.

Ik weet nog goed hoe het begon. Jeroen was net geboren, een huilbaby, en ik sliep maandenlang nauwelijks. “Laat hem maar even huilen,” zei mijn man Pieter dan, maar ik kon het niet. Ik moest hem troosten, wiegde hem eindeloos heen en weer tot hij eindelijk in slaap viel. Toen Sanne kwam, was ik al gewend aan het ritme van slapeloze nachten en eindeloze zorgen. Tom volgde snel daarna. Mijn dagen vulden zich met boterhammen smeren, gymtassen zoeken, huiswerk nakijken en pleisters plakken op geschaafde knieën.

Pieter werkte veel. “Jij bent er toch voor de kinderen?” zei hij vaak. En ik was er. Altijd. Ik gaf mijn baan als bibliothecaresse op toen Tom naar de basisschool ging. “Je kunt altijd nog werken als ze groot zijn,” zei mijn moeder. Maar toen ze groot waren, was er geen plek meer voor mij op de arbeidsmarkt. En eerlijk gezegd: ik had het niet eens geprobeerd. Mijn leven was hun leven geworden.

Ik herinner me een avond waarop Sanne huilend thuiskwam van school. Ze was gepest omdat ze een beugel kreeg. Ik trok haar op schoot, streelde haar haren en beloofde dat alles goed zou komen. “Je bent prachtig zoals je bent,” fluisterde ik. Jeroen had moeite met rekenen; ik zat uren met hem aan de keukentafel, tot de sommen eindelijk klikten. Tom wilde voetballen, maar was bang voor de bal. Ik stond langs de lijn, moedigde hem aan, zelfs als hij huilend van het veld liep.

De jaren vlogen voorbij. De kinderen werden pubers, trokken zich steeds meer terug op hun kamers. “Mam, bemoei je er niet mee,” hoorde ik steeds vaker als ik voorzichtig vroeg naar hun vrienden of hun plannen voor het weekend. Maar ik kon niet anders; zorgen zat in mijn bloed.

Toen Jeroen ging studeren in Utrecht, voelde het huis leeg aan. Sanne volgde een jaar later naar Groningen en Tom bleef nog even thuis, maar was vaak weg met vrienden. Pieter en ik groeiden uit elkaar; we hadden elkaar niets meer te zeggen zonder de kinderen als gespreksonderwerp. Op een dag zei hij: “Misschien moeten we elkaar wat ruimte geven.” Hij vertrok naar een appartement in Amersfoort.

Ik bleef achter in het huis waar elke kamer herinneringen ademde: de groeistrepen op de deurpost, de kindertekeningen op de koelkast, het dekentje waar Sanne altijd onder kroop als ze ziek was. Ik probeerde mezelf opnieuw uit te vinden: yoga, vrijwilligerswerk bij het buurthuis, een cursus Spaans. Maar niets voelde echt van mij.

De kinderen kwamen af en toe langs, meestal snel tussen afspraken door. “Sorry mam, druk druk druk.” Ik bakte hun favoriete appeltaart, zette thee klaar, hoopte op verhalen over hun leven. Maar vaak bleef het bij koetjes en kalfjes.

Toen Sanne zwanger werd van haar eerste kind, voelde ik een sprankje hoop. Misschien mocht ik weer nodig zijn? Ik bood aan om te helpen met de babykamer, boodschappen te doen, op te passen na de geboorte.

Maar Sanne keek me aan met die blik die ik inmiddels zo goed kende: “Mam, we willen het graag zelf doen.”

Op een zondagmiddag zat ik aan tafel met Jeroen en zijn vriendin Lotte. Ze vertelden over hun plannen om samen te wonen in Amsterdam. “Wat leuk!” zei ik opgewekt. “Hebben jullie al nagedacht over kinderen?”

Jeroen zuchtte diep. “Mam… Kun je ons gewoon ons eigen leven laten leiden?”

Het voelde alsof iemand een mes in mijn hart stak.

Ik probeerde mezelf wijs te maken dat dit normaal was; kinderen worden volwassen, bouwen hun eigen leven op. Maar waarom voelt het dan alsof ik overbodig ben? Waarom doet het zo’n pijn om niet meer nodig te zijn?

Op een dag belde Tom onverwacht aan. Hij zag er moe uit, zijn ogen rood van het huilen.

“Wat is er jongen?” vroeg ik bezorgd.

Hij barstte in tranen uit. “Het is uit met Lisa… Ik weet niet wat ik moet doen.”

Ik sloeg mijn armen om hem heen en wiegde hem zoals vroeger. Even was hij weer mijn kleine jongen.

Maar zelfs dat moment was vluchtig; na een uur stond hij alweer op om terug te gaan naar zijn eigen huis.

De stilte die achterbleef was oorverdovend.

Soms vraag ik me af of ik te veel heb gegeven. Had ik meer aan mezelf moeten denken? Had ik mijn eigen dromen moeten najagen in plaats van die van hen? Of is dit gewoon hoe het leven gaat?

Op verjaardagen zie ik andere moeders met hun volwassen kinderen lachen en kletsen alsof er niets veranderd is. Waarom lukt mij dat niet? Heb ik gefaald als moeder omdat ze nu afstand nemen?

Laatst zat ik met mijn zus Karin aan de keukentafel.

“Je moet ze loslaten,” zei ze zacht.

“Maar hoe doe je dat?” vroeg ik wanhopig.

Ze haalde haar schouders op. “Misschien door eindelijk eens voor jezelf te kiezen.”

Maar wie ben ik zonder hen?

’s Avonds lig ik wakker in bed en denk aan vroeger: kleine handjes in de mijne, warme knuffels na een nachtmerrie, hun gelach door het huis. Nu is er alleen stilte.

Soms stuur ik een appje: “Hoe gaat het?”

Soms krijg ik antwoord.

En soms niet.

Heb ik mezelf verloren door alles te geven? Of is dit gewoon de prijs van onvoorwaardelijke liefde?

Wie ben je nog als moeder als je kinderen je niet meer nodig lijken te hebben?