“Ik kan dit niet meer: waarom moet ík altijd zorgen?”
‘Dus je laat haar gewoon in de steek?’ Bastiaans stem trilt, zijn handen klemmen zich om de rand van het aanrecht. ‘Ze is mijn moeder, Marieke. Ze heeft niemand anders.’
Ik voel mijn hart bonzen in mijn keel. ‘Bastiaan, ik heb alles geprobeerd. Maar ik trek dit niet meer. Ik ben geen verpleegkundige, geen therapeut. Ik ben je vrouw.’
Het is alsof de stilte die volgt zwaarder weegt dan zijn woorden. Twintig jaar huwelijk, samen door stormen gegaan, en nu staan we hier – tegenover elkaar, vreemden in ons eigen huis in Amersfoort. De regen tikt tegen het raam, buiten is het grijs en koud. Binnen is het nog kouder.
Zijn moeder, mevrouw Van Dijk, is al jaren ziek. Eerst waren het kleine dingen: ze vergat haar sleutels, raakte de weg kwijt in haar eigen buurt. Maar nu… nu schreeuwt ze ’s nachts, slaat met deuren, beschuldigt mij van de meest bizarre dingen. ‘Jij steelt mijn geld!’ riep ze laatst, terwijl ik haar medicijnen probeerde te geven. Bastiaan was er niet bij. Hij werkt veel – altijd al gedaan.
‘We kunnen haar niet naar een tehuis sturen,’ zegt hij zachtjes. ‘Dat zou haar breken.’
‘En mij dan?’ Mijn stem slaat over. ‘Zie je niet dat ik kapotga? Dat ik niet meer slaap, dat ik bang ben om thuis te komen?’
Hij kijkt weg. ‘Je wist toch dat dit ooit zou gebeuren.’
‘Nee,’ fluister ik. ‘Niet zo.’
De weken slepen zich voort. Bastiaan trekt zich steeds verder terug. Hij slaapt op de logeerkamer, eet zwijgend zijn avondeten, kijkt me nauwelijks aan. Zijn moeder wordt alleen maar erger. Op een avond vind ik haar in de tuin, op blote voeten in de regen. Ze gilt dat ze naar huis wil – terwijl ze al thuis is.
Ik bel de huisarts, de wijkverpleging, iedereen die ik kan bedenken. Maar overal hoor ik hetzelfde: wachtlijsten, formulieren, geduld hebben. Ondertussen ben ik degene die haar wast, haar eten maakt, haar troost als ze huilt om mensen die allang dood zijn.
Op een zondagmiddag barst ik in tranen uit aan tafel. Onze dochter Lotte – achttien en net geslaagd voor haar vwo – kijkt me verschrikt aan.
‘Mam?’
‘Het spijt me,’ snik ik. ‘Ik kan niet meer.’
Bastiaan staat op, schuift zijn stoel met een klap naar achteren. ‘Als jij haar niet wilt helpen, dan weet ik het ook niet meer.’
‘Misschien moet je dan maar kiezen,’ zeg ik zacht.
Hij kijkt me aan met ogen vol woede en verdriet. ‘Misschien moet ik dat inderdaad doen.’
Die avond pakt hij een tas en vertrekt naar zijn broer in Utrecht. Lotte huilt zichzelf in slaap. Ik zit urenlang aan de keukentafel, starend naar de lege stoel tegenover me.
De dagen daarna voel ik me leeg en schuldig tegelijk. De buren fluisteren als ze me zien – iedereen weet dat mevrouw Van Dijk ‘moeilijk’ is, maar niemand weet hoe het echt is om met haar te leven. Mijn schoonzus belt: ‘Je had toch kunnen proberen wat langer vol te houden? Voor Bastiaan?’
Maar niemand vraagt hoe het met míj gaat.
Op een dinsdag belt Bastiaan aan. Zijn gezicht is grauw, zijn ogen rood.
‘Ik wil scheiden,’ zegt hij zonder omwegen.
Het voelt alsof de grond onder mijn voeten wegzakt. Twintig jaar samen – vakanties op Texel, verjaardagen vol familie, nachtenlang praten over dromen en angsten – alles verdwijnt in één zin.
‘Omdat ik niet voor je moeder wil zorgen?’ vraag ik schor.
Hij knikt. ‘Je hebt me laten kiezen tussen jou en haar. En ik kan haar niet laten vallen.’
Ik wil schreeuwen dat híj mij laat vallen, dat híj nooit echt heeft gezien wat dit met mij doet. Maar ik zwijg.
De weken daarna zijn een waas van papierwerk, gesprekken met advocaten en eindeloze discussies over het huis, de spullen, Lotte’s toekomst. Mijn schoonmoeder wordt uiteindelijk toch opgenomen – Bastiaan kan het ook niet alleen aan.
Lotte woont afwisselend bij ons allebei. Ze praat weinig over haar vader, nog minder over haar oma.
Soms lig ik ’s nachts wakker en vraag me af: had ik het anders moeten doen? Had ik mezelf moeten opofferen voor het gezin? Of was dit onvermijdelijk?
Op een dag kom ik Bastiaan tegen bij de supermarkt. Hij lacht ongemakkelijk, vraagt hoe het gaat.
‘Het gaat,’ zeg ik simpelweg.
We staan even stil tussen de schappen vol hagelslag en pindakaas – twee mensen die ooit alles deelden en nu niets meer weten te zeggen.
’s Avonds kijk ik naar oude foto’s: Bastiaan met Lotte op zijn schouders op het strand van Scheveningen; zijn moeder lachend aan tafel met kerstmis jaren geleden – toen ze nog zichzelf was.
Ik voel verdriet om wat verloren is gegaan, maar ook opluchting dat het voorbij is.
Was ik egoïstisch? Of heb ik eindelijk voor mezelf gekozen?
Zou jij hetzelfde hebben gedaan? Waar ligt de grens tussen liefde en zelfopoffering?