“Ik laat mijn zoon niet in de steek. Wat voor vader zou ik dan zijn?”

“Martijn, je moet nu echt weggaan. Ik kan dit niet meer aan.”

De stem van mijn moeder, koud en resoluut, galmde door de kleine woonkamer in ons rijtjeshuis in Amersfoort. Mijn zoontje, Daan, lag slapend in zijn kinderwagen, onwetend van het drama dat zich voltrok. Mijn hart bonsde in mijn borstkas. Ik keek haar aan, zoekend naar een sprankje mededogen in haar ogen, maar vond alleen de harde lijnen van teleurstelling en vermoeidheid.

“Ma… alsjeblieft. Het is maar tijdelijk. Ik zoek al weken naar een woning. Je weet hoe moeilijk het is tegenwoordig,” probeerde ik nog, mijn stem trillend van wanhoop.

Ze schudde haar hoofd. “Je bent dertig, Martijn. Je moet je eigen verantwoordelijkheid nemen. Ik heb mijn leven ook niet makkelijk gehad.”

Ik voelde de tranen prikken achter mijn ogen. “Maar Daan… Hij heeft niemand behalve mij. Wil je je kleinzoon echt op straat zetten?”

Ze draaide zich om, haar rug recht als een plank. “Ik kan het niet meer. Je vader zou zich omdraaien in zijn graf als hij dit zag.”

De stilte die volgde was ondraaglijk. Ik hoorde alleen het zachte gesnurk van Daan en het getik van de regen tegen het raam. Mijn moeder liep naar de gang en begon mijn spullen in een tas te gooien. Ik stond verstijfd, gevangen tussen woede en verdriet.

Toen ik eindelijk de moed vond om te bewegen, pakte ik Daan voorzichtig op. Zijn warme lichaampje tegen mijn borst was het enige wat me op dat moment nog overeind hield.

Buiten was het donker en nat. De straatlantaarns wierpen lange schaduwen over de stoeptegels. Ik liep doelloos door de wijk, niet wetend waar ik naartoe moest. Mijn telefoon trilde in mijn zak – een bericht van mijn zus, Sanne: ‘Mam is overstuur. Kun je niet even bij mij komen slapen?’

Ik voelde de woede opborrelen. Sanne had altijd alles voor elkaar gehad: een vaste baan bij de gemeente, een mooi huis in Leusden, een man die alles voor haar deed. En ik? Ik was gescheiden, werkloos geraakt na het faillissement van het bedrijf waar ik werkte, en nu ook nog dakloos.

Toch belde ik haar op.

“Sanne? Het spijt me… Mam heeft me eruit gezet.”

Ze zuchtte hoorbaar aan de andere kant van de lijn. “Kom maar hierheen, Martijn. Maar je weet dat Bas niet blij gaat zijn.”

“Het is maar voor één nacht,” loog ik.

Toen ik aankwam bij Sanne’s huis, deed ze snel open en trok me naar binnen. Bas stond in de deuropening van de woonkamer, zijn armen over elkaar.

“Je kunt hier slapen, maar morgen moet je echt iets regelen,” zei hij zonder me aan te kijken.

Ik knikte zwijgend en liep met Daan naar de logeerkamer. Sanne kwam even later binnen met een kop thee.

“Wat is er gebeurd?” vroeg ze zacht.

Ik vertelde haar alles – hoe mam steeds vaker klaagde over het lawaai van Daan, over mijn mislukte sollicitaties, over de schaamte die ik voelde om weer bij haar te moeten wonen na mijn scheiding met Marieke.

Sanne legde haar hand op mijn arm. “Je moet hulp zoeken, Martijn. Misschien kan je via de gemeente urgentie krijgen voor een woning.”

Ik knikte weer, maar voelde me leeg. Hoe had het zo ver kunnen komen? Was ik echt zo’n slechte zoon? Of was mam gewoon te hard geworden na alles wat ze had meegemaakt?

De volgende ochtend zat ik met Bas aan tafel. Hij keek me strak aan.

“Martijn, ik snap dat het moeilijk is, maar je kunt hier niet blijven hangen. Sanne en ik hebben ook onze problemen.”

Ik voelde me kleiner worden met elke seconde die verstreek.

“Ik begrijp het,” zei ik zacht.

Die dag bracht ik door op het gemeentehuis, wachtend op een gesprek met een maatschappelijk werker. Daan zat op mijn schoot en trok aan mijn overhemd.

“Papa?”

“Ja jongen?”

Hij lachte breeduit en wees naar buiten waar een hond voorbij liep.

Op dat moment brak er iets in me. Hoe kon ik hem dit aandoen? Hij verdiende stabiliteit, liefde – geen vader die hem van bank naar bank sleepte.

De maatschappelijk werker heette Ingrid en keek me vriendelijk aan.

“Martijn, je situatie is schrijnend, maar urgentie krijg je alleen als er sprake is van acute nood of onveiligheid.”

“Ik heb geen huis meer,” zei ik wanhopig.

Ze knikte begrijpend. “Ik ga kijken wat ik kan doen. Misschien kunnen we tijdelijke opvang regelen.”

Die avond sliep ik met Daan in een opvanghuis aan de rand van de stad. De kamer was klein en kaal; het rook er naar schoonmaakmiddel en oude koffie. Toch voelde ik me opgelucht – we waren tenminste binnen.

De dagen erna probeerde ik alles: solliciteren bij supermarkten, schoonmaakbedrijven, zelfs als pakketbezorger. Maar overal kreeg ik hetzelfde antwoord: “We zoeken iemand met recente werkervaring.”

Sanne belde regelmatig om te vragen hoe het ging.

“Martijn, mam vraagt of je nog boos bent.”

“Ik ben niet boos,” loog ik weer. “Gewoon teleurgesteld.”

Na drie weken kreeg ik eindelijk een baan als vakkenvuller bij de Albert Heijn. Het was niet veel, maar het was iets. Met hulp van Ingrid kreeg ik een tijdelijke studio toegewezen – piepklein, maar van mij en Daan samen.

Op een dag stond mam ineens voor de deur.

“Ik wilde zien hoe het met jullie gaat,” zei ze ongemakkelijk.

Daan kroop meteen naar haar toe en stak zijn armpjes uit.

Mam hurkte neer en tilde hem op. Haar ogen vulden zich met tranen.

“Het spijt me zo, Martijn,” fluisterde ze. “Ik wist niet hoe zwaar je het had.”

Ik slikte moeizaam.

“Ik snap het mam… Maar Daan is alles voor mij. Ik laat hem nooit in de steek – wat er ook gebeurt.”

Ze knikte langzaam en keek me eindelijk weer echt aan.

Sindsdien is onze band broos gebleven – nooit meer zoals vroeger, maar we proberen het allebei.

Soms vraag ik me af: hoe ver moet je gaan voor familie? En wanneer kies je voor jezelf – of juist voor je kind? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen je ouders en je eigen kind?