In de Herfst van Ons Leven Kregen Wij Een Dochter, Maar Niet Iedereen Was Blij

‘Je maakt een grapje, toch mam?’ De stem van mijn oudste zoon, Daan, trilt van ongeloof. Ik sta in de keuken, mijn handen om een kop thee geklemd, terwijl de regen zachtjes tegen het raam tikt. Mijn man, Pieter, staat naast me. Zijn hand rust beschermend op mijn schouder. ‘Nee, Daan. Het is echt waar. Ik ben zwanger.’ Mijn stem klinkt zachter dan ik wil.

Daan’s gezicht vertrekt. ‘Maar… je bent zevenenveertig! Hoe kan dat nou?’

‘Het is gewoon gebeurd,’ zegt Pieter, zijn stem kalm maar gespannen. ‘We hadden het ook niet verwacht.’

Mijn jongste zoon, Bram, kijkt van zijn broer naar mij. Hij is twintig, net begonnen aan zijn studie in Utrecht. ‘Wat moeten de mensen wel niet denken?’ fluistert hij. Zijn woorden snijden dieper dan ik wil toegeven.

Die avond lig ik wakker naast Pieter. Zijn ademhaling is diep en gelijkmatig, maar ik weet dat hij ook niet slaapt. Mijn gedachten razen. Hoe kan iets wat zo’n wonder lijkt, zo’n schaduw over ons gezin werpen? Ik had nooit gedacht dat ik op deze leeftijd nog moeder zou worden. Maar toen de test positief was, voelde ik een golf van vreugde – en angst.

De weken daarna zijn zwaar. Mijn schoonmoeder, Corrie, belt me op een zondagmiddag. ‘Katherine,’ zegt ze – ze weigert me Katja te noemen, zoals mijn vrienden doen – ‘je moet toch wel beseffen dat dit niet normaal is? Op jouw leeftijd…’

‘Corrie, het is ons kind. We zijn er blij mee.’ Mijn stem klinkt steviger dan ik me voel.

‘En je jongens dan? Je moet aan hen denken.’

Ik slik de tranen weg die prikken achter mijn ogen. ‘Ik denk aan iedereen, Corrie. Maar dit kindje verdient ook een plek in ons gezin.’

Pieter probeert de sfeer te redden met grapjes aan tafel. ‘Straks hebben we weer luiers in huis! Wie had dat gedacht?’ Maar de jongens lachen niet mee. Daan komt steeds minder vaak langs. Bram blijft in Utrecht slapen, zelfs als hij vrij is.

Op een avond zit ik alleen in de woonkamer als Daan binnenkomt. Hij gooit zijn jas op de bank en kijkt me niet aan.

‘Daan…’ begin ik voorzichtig.

‘Waarom doe je dit ons aan?’ Zijn stem breekt.

Ik voel hoe mijn hart samentrekt. ‘Dit is geen straf, Daan. Het is gewoon… het leven.’

‘Je denkt alleen aan jezelf! Alles draait altijd om jou!’

Ik wil hem omhelzen, maar hij draait zich om en stormt naar buiten. De deur slaat dicht met een klap die nog lang nadreunt.

De maanden verstrijken traag. Mijn buik groeit en met elke echo voel ik haar leven sterker worden. Een meisje – na twee jongens! Ik koop stiekem kleine rompertjes en leg ze onderin de kast. Pieter schildert de oude logeerkamer zachtroze.

Maar de afstand tussen mij en mijn zonen groeit even hard als mijn buik. Op familiefeestjes wordt er gefluisterd als ik binnenkom. Mijn zus Marleen zegt: ‘Je bent gek dat je dit doet. Straks ben je zestig als ze naar de middelbare school gaat!’

‘Misschien wel,’ zeg ik zacht. ‘Maar liever dat dan spijt hebben.’

Op een koude februaridag wordt onze dochter geboren: Lotte. Ze is klein en roze en huilt met een kracht die me verbaast. Pieter huilt mee – van geluk dit keer.

De eerste weken thuis zijn zwaar maar mooi. Lotte slaapt weinig; ik nog minder. Pieter neemt vrij van werk om te helpen, maar de jongens komen nauwelijks langs. Alleen Bram stuurt soms een appje: ‘Hoe gaat het met haar?’ Daan zwijgt.

Op een middag zit ik met Lotte op schoot als de bel gaat. Het is Daan. Zijn gezicht is bleek; zijn ogen rood.

‘Mag ik haar zien?’ vraagt hij zacht.

Ik knik en geef hem voorzichtig zijn zusje aan. Hij kijkt haar lang aan, zijn handen onwennig maar teder.

‘Ze lijkt op jou,’ fluistert hij.

Mijn hart breekt open van opluchting en verdriet tegelijk.

‘Het spijt me, mam,’ zegt hij dan ineens. ‘Ik was gewoon bang dat ik jullie kwijt zou raken.’

Ik leg mijn hand op zijn arm. ‘Je raakt ons nooit kwijt, Daan.’

Langzaam keert de rust terug in huis. Bram komt vaker langs; zelfs Corrie brengt een gebreid vestje voor Lotte mee (‘Al vind ik het nog steeds raar hoor’). De jongens wennen aan hun zusje – soms zie ik ze samen giechelen boven haar wiegje.

Toch blijft er iets knagen. Op een avond zit ik met Pieter op de bank terwijl Lotte slaapt.

‘Denk je dat we het goed hebben gedaan?’ vraag ik zacht.

Pieter pakt mijn hand vast. ‘We hebben gekozen voor liefde, Katja. Dat kan nooit verkeerd zijn.’

Soms vraag ik me af: waarom is geluk zo vaak ingewikkeld? Waarom kunnen mensen niet gewoon blij zijn voor elkaar? Misschien is het juist die worsteling die ons menselijk maakt.

Wat zouden jullie doen als je familie je geluk niet begrijpt? Zou je kiezen voor jezelf – of voor de verwachtingen van anderen?