In de Rij bij de Apotheek: Een Stem uit het Verleden

‘Mevrouw, u bent aan de beurt.’

Ik schrik op uit mijn gedachten. De apothekersassistente kijkt me vriendelijk aan, maar ik hoor haar nauwelijks. Mijn hart bonkt in mijn keel. Achter me klinkt een stem, diep en warm, die mijn naam uitspreekt zoals alleen zij dat ooit deed: ‘Annemieke?’

Mijn vingers klemmen zich steviger om het recept. Ik draai me langzaam om en daar staat ze. Marijke. Haar haar is grijzer, haar ogen diezelfde indringende blauw als vroeger. Veertig jaar heb ik haar niet gezien, niet gesproken, niet vergeven.

‘Marijke…’ fluister ik. De mensen in de rij lijken te verdwijnen. Alles om me heen vervaagt. Ik zie alleen haar gezicht, waarin ik sporen van verdriet en hoop lees.

‘Ik dacht dat jij…’ Ze slikt. ‘Dat je verhuisd was naar Groningen.’

‘Dat was ook zo,’ antwoord ik schor. ‘Maar ik ben teruggekomen. Voor mama. Ze is ziek.’

Ze knikt langzaam. ‘Mijn vader is vorig jaar overleden.’

Er valt een ongemakkelijke stilte tussen ons. De apothekersassistente schuift mijn doosje medicijnen over de balie. ‘Wilt u nog iets vragen?’

‘Nee, dank u,’ mompel ik, terwijl ik het doosje in mijn tas stop zonder te kijken.

Buiten regent het zachtjes. Marijke volgt me naar buiten, haar jas dichtgeknoopt tot bovenaan. We staan onder het afdakje van de apotheek, net buiten het bereik van de regen.

‘Weet je nog… die zomer bij het IJsselmeer?’ vraagt ze ineens zacht.

Ik voel hoe mijn keel dichtknijpt. Natuurlijk weet ik dat nog. De zomer waarin alles veranderde, waarin we samen lachten, zwommen, droomden over de toekomst – tot die ene avond.

‘Waarom ben je weggegaan zonder iets te zeggen?’ Mijn stem trilt van woede en verdriet.

Ze kijkt weg, haar handen friemelen aan haar tas. ‘Ik kon het niet uitleggen. Niet toen. Mijn moeder… ze had alles gehoord. Over ons.’

Ik voel hoe de oude pijn weer opwelt. Onze vriendschap was meer dan vriendschap geweest; we waren verliefd, maar in 1984 was dat iets waar je niet over sprak in een dorp als ons.

‘Ze heeft me gedwongen te kiezen,’ fluistert Marijke. ‘Tussen jou en mijn familie.’

Ik slik de brok in mijn keel weg. ‘En je koos voor hen.’

Ze knikt, tranen glinsteren in haar ogen. ‘Ik heb er elke dag spijt van gehad.’

De regen wordt heviger, spatjes slaan tegen onze schoenen. Ik denk aan mijn moeder thuis, aan de lege kamers in het huis waar ik ben opgegroeid, aan de stilte die daar hangt sinds papa er niet meer is.

‘Weet je nog hoe we altijd zeiden dat we samen naar Parijs zouden gaan?’ vraag ik plotseling, bijna lachend door mijn tranen heen.

Marijke glimlacht flauwtjes. ‘En dat we dan op een terrasje wijn zouden drinken en niemand ons zou kennen.’

‘Niemand die zou oordelen,’ voeg ik eraan toe.

Ze pakt voorzichtig mijn hand vast, zoals vroeger. Haar huid voelt koud en vertrouwd tegelijk.

‘Annemieke… ik weet dat ik je pijn heb gedaan. Maar ik ben nu alleen. Mijn kinderen wonen in het buitenland, mijn man is weg. Ik heb niemand meer hier.’

Ik kijk haar aan en voel hoe de woede langzaam plaatsmaakt voor iets anders – misschien mededogen, misschien liefde die nooit helemaal verdwenen is.

‘Waarom nu pas?’ vraag ik zacht.

Ze haalt haar schouders op. ‘Misschien omdat ik nu pas durf te kiezen voor mezelf.’

We staan daar samen in de regen, twee vrouwen van zestig die zich weer even zestien voelen. De wereld is veranderd, maar sommige dingen blijven hetzelfde: de angst om jezelf te zijn, de pijn van verlies, de hoop op vergeving.

Plotseling hoor ik achter ons iemand roepen: ‘Annemieke! Waar blijf je nou?’ Het is mijn zusje Karin, ongeduldig als altijd.

‘Sorry,’ roep ik terug, maar ik blijf staan.

Karin komt dichterbij en kijkt verbaasd naar Marijke. ‘Jij bent toch Marijke van der Linden? Van vroeger?’

Marijke knikt verlegen.

Karin’s blik wordt koud. ‘Jij hebt Annemieke laten zitten toen ze je het hardst nodig had.’

‘Karin!’ sis ik boos.

Maar Marijke schudt haar hoofd. ‘Ze heeft gelijk. Ik heb gefaald.’

Karin draait zich om en loopt weg, hoofdschuddend.

Ik voel me verscheurd tussen twee werelden: mijn familie die me altijd heeft beschermd maar ook verstikt, en Marijke die me ooit alles gaf wat ik nodig had – tot ze verdween.

‘Wil je koffie drinken?’ vraag ik plotseling.

Marijke kijkt me verbaasd aan, maar knikt dan dankbaar.

We lopen samen naar het kleine café aan de overkant van de straat. Binnen ruikt het naar versgebakken appeltaart en natte jassen. We nemen plaats bij het raam.

‘Weet je nog hoe we hier stiekem kwamen na school?’ vraagt Marijke met een glimlach.

Ik lach zachtjes. ‘En dat we dan deden alsof we volwassen waren.’

De serveerster komt onze bestelling opnemen en kijkt nieuwsgierig naar ons – twee vrouwen met rode ogen en natte haren.

‘Wat ga je nu doen?’ vraagt Marijke als de koffie wordt neergezet.

Ik staar naar de stoom boven mijn kopje. ‘Ik weet het niet. Mijn moeder heeft niet lang meer te leven. Daarna… misschien ga ik eindelijk naar Parijs.’

Marijke pakt mijn hand weer vast. ‘Mag ik mee?’

Ik kijk haar aan en zie in haar ogen dezelfde hoop als veertig jaar geleden.

‘Misschien is het tijd om opnieuw te beginnen,’ zeg ik zacht.

Buiten trekt de regen langzaam weg en breekt er een waterig zonnetje door de wolken.

Soms vraag ik me af: hoeveel tijd hebben we nog om oude wonden te helen? En durven we echt opnieuw te beginnen als het verleden zo zwaar op ons drukt?