In de Schaduw van Mijn Schoonmoeder: Vier Muren in Rotterdam
‘Je hebt de aardappelen weer te lang gekookt, Eva. Zo eet niemand ze graag.’
De stem van mijn schoonmoeder, Truus, snijdt door de kleine keuken als een mes. Ik voel mijn wangen gloeien terwijl ik de pan van het vuur haal. Mijn man, Jeroen, zit zwijgend aan tafel, zijn blik gefixeerd op zijn telefoon. Ik slik mijn frustratie weg en probeer kalm te blijven.
‘Misschien kun je het de volgende keer zelf doen, Truus,’ zeg ik zacht, maar mijn stem trilt. Ze kijkt me aan met die blik die ik inmiddels zo goed ken: een mengeling van medelijden en minachting.
‘Ach meisje, ik doe dit al veertig jaar. Jij moet het nog leren.’
Het is altijd hetzelfde liedje sinds Jeroen en ik, na zijn ontslag bij de haven, tijdelijk bij zijn moeder introkken. Tijdelijk, dat was het plan. Maar maanden werden een jaar, en nu lijkt het alsof ik nooit meer uit deze vier muren kom.
De flat in Rotterdam-Zuid is klein. Elke kamer ademt Truus: haar vergeelde gordijnen, haar porseleinen beeldjes op de vensterbank, haar geur van lavendel en oude zeep. Zelfs onze slaapkamer is niet veilig; ze klopt geregeld aan om te vragen of we niet te laat naar bed gaan (‘Je weet toch dat Jeroen zijn rust nodig heeft’).
Op een avond, als Jeroen weer laat is door zijn bijbaan in de supermarkt, zit ik met Truus aan tafel. Ze schenkt zichzelf een kop thee in en kijkt me onderzoekend aan.
‘Eva, waarom werk je eigenlijk nog steeds parttime? Je bent toch jong en gezond? Je zou meer kunnen doen voor Jeroen. Een gezin stichten bijvoorbeeld.’
Mijn handen trillen om mijn mok. ‘Ik wil eerst sparen voor een eigen huis. En… misschien wil ik nog wel studeren.’
Truus lacht schamper. ‘Studeren? Op jouw leeftijd? Je moet realistisch zijn, meisje. Het leven is geen sprookje.’
Die nacht lig ik wakker naast Jeroen. Zijn ademhaling is zwaar; hij slaapt diep. Ik staar naar het plafond en voel de muren op me afkomen. Mijn gedachten razen: Waarom zegt hij nooit iets? Waarom neemt hij het niet voor me op?
De volgende ochtend probeer ik met Jeroen te praten terwijl we samen koffie drinken.
‘Jeroen, vind jij het goed zoals het nu gaat? Ik voel me soms zo… opgesloten hier.’
Hij zucht en wrijft over zijn gezicht. ‘Het is gewoon even doorbijten, Eva. Mijn moeder bedoelt het goed. En straks vinden we iets voor onszelf.’
‘Maar wanneer dan?’ Mijn stem breekt. ‘Ik voel me hier niet thuis. Ik voel me niet… mezelf.’
Hij kijkt weg. ‘Ik weet het niet.’
De dagen rijgen zich aaneen in een sleur van kleine ergernissen en onuitgesproken woorden. Truus corrigeert me bij alles: hoe ik de was ophang (‘Zo kreukt het minder’), hoe ik boodschappen doe (‘Je vergeet altijd de aanbieding’), zelfs hoe ik met Jeroen praat (‘Je moet hem niet zo opjagen’).
Op een zondagmiddag barst de bom. Ik sta in de keuken als Truus binnenkomt met een stapel schone handdoeken.
‘Je hebt Jeroens favoriete shirt weer verkeerd gewassen,’ zegt ze verwijtend.
‘Truus, houd alsjeblieft op! Ik doe mijn best, maar niets is ooit goed genoeg!’ roep ik uit.
Ze kijkt me aan, haar ogen groot van schrik én woede. ‘Wat zeg jij nou? In mijn huis gelden mijn regels!’
Jeroen komt aangesneld door het lawaai. ‘Wat is hier aan de hand?’
Ik draai me naar hem om, tranen brandend achter mijn ogen. ‘Jeroen, ik kan dit niet meer. Ik wil weg hier. Met jou. Of zonder jou.’
Het blijft even stil. Truus snuift verontwaardigd en loopt stampvoetend weg.
Jeroen pakt mijn hand, maar zijn grip is slap. ‘Eva… waar moeten we dan heen? We hebben geen geld.’
‘Desnoods slaap ik op een matras bij een vriendin,’ fluister ik.
Die avond pak ik een tas in met wat kleren en loop naar buiten, de frisse lucht in. Mijn hart bonkt in mijn keel terwijl ik over de galerij loop, langs de grijze deuren van andere flats waar achter elk raam een ander verhaal schuilt.
Ik bel aan bij mijn vriendin Sanne, die in Kralingen woont. Ze opent de deur en slaat haar armen om me heen zonder iets te zeggen.
‘Blijf zo lang als je wilt,’ zegt ze zacht.
De eerste nacht slaap ik onrustig op haar bank, maar voel me voor het eerst in maanden vrij ademen.
De dagen daarna belt Jeroen me vaak. Soms klinkt hij boos (‘Waarom laat je me zitten?’), soms verdrietig (‘Kom terug, Eva… mam mist je ook’). Maar hij zegt nooit: ‘Ik kies voor jou.’
Langzaam begin ik mezelf terug te vinden. Ik schrijf me in voor een deeltijdstudie psychologie aan de Erasmus Universiteit en vind een baantje bij een boekwinkel. Sanne moedigt me aan om vol te houden.
Na drie maanden belt Truus onverwacht op.
‘Eva… wil je langskomen? Ik wil praten.’
Aarzelend ga ik terug naar de flat waar alles begon. Truus zit aan tafel met rode ogen.
‘Ik heb nagedacht,’ zegt ze schor. ‘Misschien was ik te streng voor je. Het is moeilijk om los te laten… Jeroen is alles wat ik heb.’
Ik knik langzaam. ‘Ik snap het, Truus. Maar ik moet ook aan mezelf denken.’
Jeroen komt erbij staan, zijn blik onzeker.
‘Wil je nog met mij verder?’ vraagt hij zacht.
Ik kijk hem aan – echt aan – en voel dat er iets veranderd is in mij.
‘Alleen als we samen onze eigen plek zoeken. Zonder bemoeienis van buitenaf.’
Hij knikt langzaam, alsof hij eindelijk begrijpt wat ik bedoel.
Nu, maanden later, wonen we samen in een klein appartementje aan de Maasboulevard. Het is niet groot of luxe, maar het is van ons. Soms belt Truus nog met goedbedoelde adviezen, maar nu kan ik glimlachen en zeggen: ‘Dank je wel, maar wij redden ons wel.’
Soms vraag ik me af: Hoeveel vrouwen leven nog steeds in de schaduw van hun schoonmoeder? En wanneer durven we eindelijk voor onszelf te kiezen?