Jaar na jaar worden mijn schoonouders ondraaglijker

‘Weer?’ Mijn stem trilt als ik de app van Anneke lees. “Ze komen vanavond eten. Ze hadden toch niks te doen.”

Ik staar naar het scherm, mijn vingers krampachtig om mijn telefoon. Buiten regent het zachtjes, de druppels tikken ritmisch tegen het raam. Mijn hartslag versnelt. “Waarom moeten ze altijd hier zijn?” fluister ik in mezelf.

Anneke komt de kamer binnen, haar gezicht gespannen. “Ze bedoelen het goed, Martijn. Ze willen gewoon tijd met ons doorbrengen.”

Ik zucht diep. “Het is de derde keer deze week, Anneke. We hebben nooit meer een avond voor onszelf.”

Ze kijkt weg, haar ogen glanzen. “Ze zijn gewoon eenzaam sinds je vader is overleden.”

“Mijn vader?” Ik lach schamper. “Het gaat hier niet om mijn ouders, maar om die van jou. Kees en Marjan staan altijd op de stoep, zonder te vragen. Zelfs op onze trouwdag stonden ze ineens in de tuin met hun eigen barbecue!”

Anneke’s schouders zakken. “Je weet hoe ze zijn. Ze houden van gezelligheid.”

Gezelligheid. Dat woord klinkt als een vloek in mijn oren. Sinds ik met Anneke ben getrouwd, zijn haar ouders een constante factor in ons leven. Kees met zijn luide stem en ongevraagde adviezen, Marjan met haar bemoeizuchtige vragen en eindeloze verhalen over haar jeugd in Amersfoort.

De eerste jaren vond ik het nog charmant. Ze namen stroopwafels mee, hielpen met klussen in huis en organiseerden Sinterklaasavonden waar iedereen welkom was. Maar nu, zeven jaar later, voelt hun aanwezigheid als een verstikkende deken.

Vorig jaar zomer, tijdens onze vakantie op Texel, stonden ze ineens op de camping naast ons. “Verrassing!” riep Marjan terwijl ze haar klapstoeltje uitklapte. Anneke lachte zenuwachtig, maar ik voelde de woede opborrelen.

“Hoe wisten jullie waar we zaten?” vroeg ik.

Kees grijnsde breed. “Ach joh, we hebben gewoon even bij Anneke geïnformeerd. Gezellig toch?”

Die avond lag ik wakker in onze tent, luisterend naar het gesnurk van Kees in de tent ernaast. Anneke draaide zich naar me toe. “Ze bedoelen het echt niet verkeerd.”

“Maar wanneer is het genoeg?” vroeg ik zacht.

Nu, maanden later, is er niets veranderd. Sterker nog, het lijkt erger te worden. Elke zondag komen ze langs voor koffie – zonder te vragen of we thuis zijn. Op verjaardagen nemen ze het voortouw: Kees snijdt de taart aan, Marjan deelt cadeautjes uit alsof het haar eigen feestje is.

Afgelopen kerst was de druppel. We hadden besloten het klein te houden: alleen wij en onze kinderen, Bram en Lotte. Maar op kerstochtend stond Marjan al voor de deur met een schaal vol zelfgemaakte huzarensalade.

“Verrassing! We dachten, we schuiven gewoon aan.”

Anneke keek me smekend aan, maar ik kon alleen maar knikken. De kinderen renden blij naar oma en opa toe – zij zagen het probleem niet.

Na het eten trok ik Anneke apart in de keuken.

“Dit kan zo niet langer,” fluisterde ik fel. “We moeten grenzen stellen.”

Ze beet op haar lip. “Ik weet het, Martijn. Maar hoe dan? Ze zijn zo snel gekwetst.”

Ik voelde me verscheurd tussen mijn verlangen naar rust en mijn liefde voor Anneke. Ik wil haar niet dwingen te kiezen tussen mij en haar ouders.

De weken daarna probeerde ik afstand te houden. Ik negeerde appjes van Marjan, nam niet op als Kees belde. Maar Anneke werd stiller, trok zich terug.

Op een avond zat ze huilend aan de keukentafel.

“Ik voel me verscheurd,” snikte ze. “Jij wil rust, zij willen gezelligheid. Ik kan het niemand naar de zin maken.”

Ik pakte haar hand vast. “Het spijt me, Anneke. Maar dit vreet aan me. Ik voel me geen gast meer in mijn eigen huis.”

Ze knikte langzaam. “Misschien moeten we samen met hen praten.”

Een week later zaten we met Kees en Marjan aan tafel. De spanning was om te snijden.

“Kees, Marjan,” begon ik voorzichtig, “we waarderen jullie betrokkenheid enorm. Maar soms voelt het alsof we geen ruimte meer hebben voor onszelf.”

Kees keek verbaasd op. “Maar we willen alleen maar helpen! Jullie hebben het zo druk met werk en de kinderen.”

Marjan veegde een traan weg. “We willen niemand tot last zijn.”

Anneke pakte haar moeders hand vast. “We houden van jullie, maar we hebben ook tijd nodig als gezin.”

Er viel een lange stilte.

“Misschien moeten we wat meer aankondigen als we langskomen,” zei Marjan uiteindelijk zacht.

Kees bromde iets onverstaanbaars, maar knikte uiteindelijk ook.

Sindsdien is er iets veranderd – maar niet veel. Ze bellen nu meestal voordat ze komen, maar hun aanwezigheid blijft intens.

Soms vraag ik me af: is dit typisch Nederlands? Die drang naar gezelligheid die omslaat in verstikking? Of ben ik degene die te veel verlangt?

Elke keer als ik hun namen op mijn telefoon zie verschijnen, voel ik weer die knoop in mijn maag.

Hoeveel ruimte mag je opeisen voor jezelf – zonder je geliefden te verliezen?

En wie bepaalt waar de grens ligt tussen liefdevolle betrokkenheid en verstikkende bemoeizucht?