‘Je bent niet meer haar man’ – Hoe één zin de fundamenten van mijn nieuwe gezin deed wankelen
‘Je bent niet meer haar man, Mark. Je moet het loslaten.’
Die woorden galmden nog na in mijn hoofd terwijl ik met trillende handen de vaatwasser uitruimde. Het was een regenachtige dinsdagavond in Utrecht, en de druppels tikten als een metronoom tegen het keukenraam. Mijn zoon, Daan, zat zwijgend aan tafel, zijn blik gefixeerd op zijn telefoon. Mijn verloofde, Marloes, stond in de deuropening, haar armen over elkaar geslagen. Haar ogen waren koud, bijna verwijtend.
‘Ik weet dat het moeilijk is,’ zei ze zachter, ‘maar als wij samen verder willen, moet je haar loslaten. Je bent niet meer haar man.’
Ik voelde hoe mijn keel dichtkneep. Loslaten? Hoe laat je iemand los die je leven heeft gevormd? Hoe vertel je je twaalfjarige zoon dat zijn moeder niet meer terugkomt, maar dat hij nu een nieuwe moeder moet accepteren? Ik had maandenlang geprobeerd een balans te vinden tussen mijn liefde voor Marloes en de herinnering aan Sophie, mijn overleden vrouw. Maar nu leek alles in te storten.
‘Papa?’ Daan keek op van zijn telefoon. Zijn stem was klein. ‘Mag ik naar boven?’
Ik knikte. ‘Ga maar, jongen.’
Zodra hij de trap op was, draaide ik me naar Marloes. ‘Weet je wel wat je vraagt?’ Mijn stem trilde. ‘Sophie was mijn vrouw. Ze is dood, maar ze is nog steeds de moeder van mijn kind. Hoe kan ik haar loslaten?’
Marloes zuchtte diep en wreef over haar slapen. ‘Ik vraag niet dat je haar vergeet. Maar elke keer als ik haar naam hoor, elke keer als jij naar haar foto kijkt… Het voelt alsof ik nooit echt deel uitmaak van dit gezin.’
Ik keek naar de foto op de vensterbank: Sophie en ik op het strand van Scheveningen, Daan als peuter tussen ons in. Haar lach was nog zo levendig in mijn geheugen dat het pijn deed.
‘Misschien moet je dan eerlijk zijn over wat je voelt,’ zei ik zacht.
Marloes’ ogen vulden zich met tranen. ‘Ik voel me tweede keus, Mark. Alsof ik altijd in haar schaduw sta.’
Die nacht lag ik wakker in bed. Marloes sliep op de logeerkamer; Daan had zijn deur dichtgedaan. Ik hoorde hem zachtjes snikken. Mijn hart brak opnieuw.
De volgende ochtend probeerde ik de routine vast te houden: ontbijt maken, boterhammen smeren, Daan naar school brengen op de fiets door de miezerige regen. Onderweg zei hij niets. Ik ook niet.
Op kantoor kon ik me niet concentreren. Mijn collega’s – Jeroen en Sanne – vroegen of alles goed ging.
‘Thuis wat gedoe,’ mompelde ik.
Jeroen knikte begrijpend. ‘Het is ook niet niks, man. Je hebt veel meegemaakt.’
Sanne legde haar hand op mijn arm. ‘Geef jezelf tijd.’
Maar tijd leek juist mijn vijand te zijn geworden.
’s Avonds zat ik met Marloes aan tafel. De stilte was ondraaglijk.
‘We moeten praten,’ begon ze uiteindelijk.
‘Ik weet het,’ zei ik.
Ze keek me aan met rode ogen. ‘Ik hou van je, Mark. Maar ik kan dit niet als jij nog zo vastzit aan Sophie.’
‘Ze is overal in dit huis,’ fluisterde ze. ‘In de foto’s, in de verhalen die jij en Daan delen… Ik voel me een indringer.’
‘Dat ben je niet,’ zei ik snel.
‘Zo voelt het wel.’
Ik stond op en liep naar het raam. Buiten fietsten kinderen door de regen naar huis; hun moeders wachtten bij het schoolplein met paraplu’s.
‘Wat wil je dat ik doe?’ vroeg ik.
‘Misschien… misschien moeten we even afstand nemen,’ zei Marloes schor.
Die avond pakte ze haar spullen en vertrok naar haar zus in Amersfoort.
Daan kwam beneden toen hij de voordeur hoorde dichtslaan.
‘Gaat Marloes weg?’ vroeg hij zacht.
Ik knikte en trok hem tegen me aan. Hij rook nog naar kind, naar gras en regen.
‘Komt ze terug?’
‘Ik weet het niet, jongen.’
De dagen daarna voelde het huis leeg aan. Daan werd stiller; hij at nauwelijks en wilde niet meer naar voetbaltraining. Ik probeerde hem te bereiken, maar hij sloot zich af.
Op een avond vond ik hem op zolder, tussen dozen vol oude spullen van Sophie.
‘Wat doe je hier?’ vroeg ik voorzichtig.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik mis mama. En nu is Marloes ook weg.’
Ik ging naast hem zitten en pakte een fotoalbum uit een doos.
‘Weet je nog die vakantie in Zeeland?’ vroeg ik terwijl ik een foto liet zien van Sophie die zandkastelen bouwde met Daan.
Hij glimlachte flauwtjes. ‘Ja.’
‘Het is oké om mama te missen,’ zei ik zacht. ‘En het is ook oké om Marloes te missen.’
Daan keek me aan met grote ogen. ‘Mag dat allebei?’
Ik slikte en knikte. ‘Ja, dat mag allebei.’
Die nacht dacht ik lang na over wat Marloes had gezegd. Was het eerlijk om van haar te verwachten dat ze zich thuis zou voelen tussen zoveel herinneringen aan Sophie? Was het eerlijk tegenover Daan om te vragen zijn moeder los te laten voor een nieuwe vrouw?
Een week later belde Marloes.
‘Hoe gaat het met jullie?’ vroeg ze aarzelend.
‘We missen je,’ zei ik eerlijk.
Ze zweeg even. ‘Ik mis jullie ook.’
‘Misschien moeten we samen praten,’ stelde ik voor. ‘Met z’n drieën.’
Ze stemde toe.
Op zondagmiddag kwam ze langs. Daan zat eerst stug op de bank, maar ontdooide langzaam toen Marloes vroeg of hij haar wilde helpen met een puzzel die ze had meegenomen.
Na een uur zaten we samen aan tafel.
‘Ik wil niet dat je denkt dat je mama moet vergeten,’ zei Marloes tegen Daan. ‘Maar soms vind ik het moeilijk om mijn plek te vinden.’
Daan keek haar aan en knikte langzaam. ‘Misschien kunnen we samen nieuwe herinneringen maken?’ stelde hij voor.
Marloes glimlachte door haar tranen heen en knikte.
Die avond zaten we met z’n drieën op de bank, voor het eerst in weken zonder spanning in de lucht.
Toch bleef er iets knagen: Kan liefde ooit genoeg zijn om het verleden én het heden recht te doen? Of blijft er altijd iemand achter met pijn?