“Je zegt dat ik je verstik, maar ik mis je gewoon”: Het verhaal van een moeder en haar dochter in Amsterdam
‘Waarom bel je alweer, mam? Ik heb het druk!’ Sanne’s stem klinkt geërgerd door de telefoon. Mijn hand trilt een beetje als ik de hoorn steviger vastpak. ‘Ik wilde alleen even horen hoe het met je gaat, lieverd. Je hebt al drie dagen niet gebeld.’
‘Mam, ik ben 34. Je hoeft me niet elke dag te spreken. Ik ben geen kind meer.’
Ik slik. De stilte aan de andere kant van de lijn is zwaarder dan de regen die tegen het raam van mijn kleine appartement in Amsterdam tikt. ‘Sorry, Sanne. Ik… ik mis je gewoon.’
Ze zucht. ‘Ik moet ophangen, mam. Ik spreek je later.’
De klik van de telefoon voelt als een klap in mijn gezicht. Ik blijf zitten aan de keukentafel, tussen de lege koffiekopjes en de half opgegeten boterhammen. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. Hoe is het zover gekomen? Hoe ben ik veranderd van haar veilige haven in iemand die ze ontwijkt?
Toen Sanne klein was, waren we onafscheidelijk. Haar vader, Jan, vertrok op een koude novemberochtend zonder iets te zeggen. Ik vond alleen een briefje op het aanrecht: ‘Het spijt me, Marijke. Dit leven is niets voor mij.’ Sanne was vijf en begreep er niets van. Ze huilde nachtenlang en kroop elke avond tegen mij aan in bed.
‘Ik zal je nooit verlaten,’ fluisterde ik haar toe, terwijl ik haar haren streelde.
Vanaf dat moment was ik vastbesloten: ik zou alles doen om haar te beschermen. Ik werkte als verpleegkundige in het OLVG en draaide dubbele diensten om de huur te kunnen betalen. Maar altijd was er tijd voor Sanne: samen naar Artis, pannenkoeken bakken op zondag, eindeloze gesprekken over haar dromen.
Toen ze naar de middelbare school ging, merkte ik dat ze afstand nam. Ze wilde niet meer dat ik haar naar school bracht. Haar kamerdeur bleef steeds vaker dicht. ‘Mam, ik kan het zelf wel,’ zei ze dan met die puberale blik in haar ogen.
Ik probeerde het los te laten, maar het lukte me niet. Ik wilde weten wie haar vrienden waren, of ze haar huiswerk maakte, of ze gelukkig was. Soms las ik stiekem haar dagboek als ze sliep. Ik weet dat het fout was, maar ik kon niet anders.
De eerste echte ruzie kwam toen ze achttien was en vertelde dat ze met haar vriendje, Bas, wilde samenwonen in Utrecht. ‘Je bent gek geworden!’ riep ik uit. ‘Je kent hem amper! En wat moet ik zonder jou?’
Sanne keek me aan met een mengeling van medelijden en woede. ‘Mam, het is mijn leven! Je kunt me niet voor altijd vasthouden.’
Ze vertrok die zomer en liet een leegte achter die nooit meer helemaal gevuld is geraakt. In het begin belde ze elke dag, stuurde foto’s van haar nieuwe kamer en vertelde over haar studie psychologie. Maar naarmate de jaren verstreken, werden de telefoontjes minder frequent.
Ik probeerde mezelf bezig te houden: vrijwilligerswerk bij het buurthuis, yoga op woensdagochtend, koffie drinken met buurvrouw Els. Maar niets kon het gemis verzachten.
Toen Bas haar verliet na vijf jaar samenwonen, stond Sanne ineens weer voor mijn deur. Haar ogen rood van het huilen, haar koffers in haar handen.
‘Kom binnen, lieverd,’ zei ik zacht.
Ze bleef drie maanden bij me wonen. We keken samen naar oude fotoalbums, lachten om herinneringen aan vakanties op Texel en huilden om alles wat verloren was gegaan.
Maar toen ze weer op eigen benen stond en een baan vond in Amsterdam-Zuid, kwam de afstand terug. Ze vond een nieuwe vriend, Jeroen – een keurige jongen uit Haarlem – en verhuisde naar een modern appartement aan de Amstel.
Ik voelde me steeds vaker buitengesloten. Ze nodigde me uit voor haar verjaardag of Kerstmis, maar altijd met anderen erbij. Nooit meer die intieme momenten samen.
Op een dag – het regende weer eens pijpenstelen – stond ik onverwacht voor haar deur met een pan erwtensoep. ‘Mam! Je kunt niet zomaar langskomen,’ zei ze geërgerd terwijl Jeroen achter haar stond met opgetrokken wenkbrauwen.
‘Ik dacht… misschien heb je zin in soep?’ stamelde ik.
‘We hebben plannen,’ zei ze kortaf.
Die avond huilde ik mezelf in slaap.
De weken daarna probeerde ik minder te bellen, minder te vragen. Maar het voelde alsof ik langzaam verdween uit haar leven.
Tot die ene zondagmiddag dat ze ineens voor mijn deur stond.
‘Mam, we moeten praten,’ begon ze terwijl ze haar jas uittrok.
Mijn hart sloeg over.
‘Je bent te aanwezig,’ zei ze zacht maar beslist. ‘Ik voel me verstikt door je zorgen en je bemoeienis. Jeroen zegt het ook: je moet me loslaten.’
Ik voelde me alsof iemand de grond onder mijn voeten vandaan trok.
‘Maar Sanne… Ik wil alleen maar weten hoe het met je gaat. Je bent alles wat ik heb.’
Ze keek weg en veegde een traan weg.
‘Dat weet ik mam. Maar soms voelt het alsof je niet wilt dat ik gelukkig ben zonder jou.’
Die woorden sneden dieper dan alles wat Jan ooit had gedaan.
Na die dag probeerde ik mezelf te veranderen. Ik bel minder vaak, stuur geen appjes meer met goedbedoelde adviezen of vragen of ze wel genoeg eet. Maar elke avond staar ik naar mijn telefoon, hopend op een berichtje van haar.
Soms vraag ik me af: heb ik gefaald als moeder? Had ik haar meer moeten loslaten? Of is het juist mijn liefde die ons nu uit elkaar drijft?
Gisteren kreeg ik eindelijk weer een telefoontje van Sanne.
‘Mam? Wil je volgende week mee naar het concert in het Concertgebouw? Jeroen kan niet en… ik dacht aan jou.’
Mijn hart maakte een sprongetje van blijdschap én verdriet tegelijk.
Nu zit ik hier aan tafel met een kop thee en denk na over alles wat geweest is – en alles wat misschien nog komt.
Is liefde soms te veel? Of is het juist onze angst om los te laten die ons kapotmaakt? Wat denken jullie: kun je ooit echt genoeg zijn voor je kind – of moet je leren jezelf genoeg te vinden?