“Je zegt dat ik je verstik, maar ik mis je gewoon”: Het verhaal van een moeder en haar dochter in Rotterdam

“Waarom neem je nooit meer op als ik bel, Sophie? Wat is er toch gebeurd met ons?” Mijn stem trilt terwijl ik de zoveelste voicemail inspreek. Mijn handen beven een beetje, zoals altijd als ik nerveus ben. De klok in de woonkamer tikt luid, elke seconde lijkt een eeuwigheid. Ik staar naar de foto op de kast: Sophie, tien jaar oud, met haar blonde haren in vlechten, lachend op het strand van Scheveningen. Toen was alles nog simpel. Toen was ik nog haar alles.

Ik ben Marijke van Dijk, 68 jaar, geboren en getogen in Rotterdam-Zuid. Mijn leven draaide altijd om Sophie. Haar vader, Erik, vertrok toen ze vijf was. “Ik kan dit niet meer,” zei hij op een regenachtige dinsdagavond. Hij pakte zijn spullen en verdween uit ons leven alsof we nooit hadden bestaan. Vanaf dat moment nam ik me voor dat ik voor twee moest zorgen: moeder én vader. Misschien heb ik het te goed willen doen. Misschien heb ik haar verstikt met mijn liefde.

Toen Sophie klein was, was ze mijn schaduw. We deden alles samen: fietsen langs de Maas, samen boodschappen doen op de markt, pannenkoeken bakken op zondag. Ik werkte als verpleegkundige in het Maasstad Ziekenhuis en draaide nachtdiensten om overdag bij haar te kunnen zijn. “Je bent de beste mama van de wereld,” fluisterde ze vaak als ik haar instopte.

Maar kinderen worden ouder. Ze krijgen hun eigen leven. Sophie ging studeren in Utrecht – psychologie, want ze wilde mensen helpen, net als ik. In het begin belde ze elke dag. Maar naarmate de maanden verstreken, werden de telefoontjes minder frequent. “Mam, ik heb het druk,” zei ze dan. “Ik bel je later.”

Toen kwam Mark in haar leven. Een aardige jongen, dat geef ik toe, maar hij nam haar mee naar Amsterdam. Plotseling was ze nog verder weg. Ik voelde haar tussen mijn vingers glippen als zand.

Op een dag – het regende weer, net als toen Erik vertrok – belde ik haar drie keer achter elkaar. Geen gehoor. Ik stuurde een appje: “Sophie, is alles goed? Maak je je moeder ongerust?” Pas uren later kwam er een kort antwoord: “Mam, ik ben druk. Je hoeft niet steeds te bellen.”

Die avond lag ik wakker in bed, luisterend naar het getik van de regen tegen het raam. Mijn hart voelde zwaar. Had ik iets verkeerd gedaan? Was ik te aanwezig? Of was dit gewoon hoe het leven liep?

De weken daarna probeerde ik mezelf in te houden. Ik belde minder vaak, stuurde alleen af en toe een berichtje met een foto van de kat of een grappig filmpje van vroeger. Maar het bleef stil aan haar kant.

Op een zondagmiddag stond ze ineens voor de deur. Zonder aankondiging. Ze zag er moe uit, haar ogen rood van het huilen.

“Wat is er, lieverd?” vroeg ik bezorgd.

Ze zuchtte diep en keek me aan met een blik die ik niet kende.

“Mam… Je moet me loslaten.”

Die woorden sneedden dieper dan ik had verwacht.

“Wat bedoel je?” vroeg ik zacht.

“Je bent altijd overal bij betrokken. Je belt te vaak, je vraagt naar alles… Ik voel me soms verstikt.”

Ik voelde mijn keel dichtknijpen.

“Maar Sophie… Ik doe dat omdat ik om je geef! Omdat ik je mis!”

Ze schudde haar hoofd.

“Dat weet ik, mam. Maar het voelt soms alsof je geen vertrouwen hebt dat ik mijn eigen leven kan leiden.”

We zwegen allebei. De klok tikte verder.

“Ik wil niet dat we ruzie krijgen,” zei ze uiteindelijk. “Maar misschien moeten we wat meer afstand nemen.”

Ze bleef die nacht slapen, maar het voelde anders dan vroeger. De volgende ochtend vertrok ze vroeg, zonder ontbijt.

Sindsdien is het contact minimaal. Soms stuurt ze een kaartje met kerst of een appje op mijn verjaardag. Maar de dagelijkse telefoontjes zijn verleden tijd.

Mijn vriendinnen zeggen dat het erbij hoort, dat kinderen hun eigen weg moeten gaan. Maar zij hebben allemaal kleinkinderen waar ze op mogen passen; hun kinderen wonen om de hoek en komen elke zondag langs voor koffie en appeltaart.

Ik loop vaak door het Kralingse Bos en kijk naar jonge moeders met hun kinderen. Soms vraag ik me af of ik het anders had moeten doen.

Op een dag – het was herfst en de bladeren dwarrelden over de stoep – stond Mark ineens voor mijn deur.

“Mevrouw van Dijk?”

Ik knikte verbaasd.

“Mag ik even binnenkomen?”

We zaten zwijgend aan tafel met een kop thee.

“Sophie maakt zich zorgen om u,” begon hij voorzichtig.

“Om mij?” vroeg ik verbaasd.

“Ja… Ze voelt zich schuldig dat ze zo weinig contact heeft, maar ze heeft ook ruimte nodig.”

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen.

“Ik wil haar niet verliezen,” fluisterde ik.

Mark legde zijn hand op de mijne.

“Misschien helpt het als u laat zien dat u haar vertrouwt.”

Na zijn bezoek probeerde ik mezelf te veranderen. Ik begon vrijwilligerswerk te doen in het verzorgingshuis om de hoek, leerde nieuwe mensen kennen en vond langzaam weer wat vreugde in kleine dingen: een goed boek, verse bloemen op tafel, een wandeling langs de Maas.

Toch blijft het gemis knagen. Soms pak ik mijn telefoon en staar naar haar nummer zonder te bellen. Soms schrijf ik brieven die ik nooit verstuur.

Laatst kreeg ik een kaartje van Sophie: “Lieve mam, dankjewel dat je me laat zijn wie ik ben. Ik hou van je.”

Ik huilde toen ik het las – van opluchting, van verdriet, van liefde die nooit minder wordt.

Misschien is loslaten ook een vorm van liefhebben. Maar waarom voelt het dan zo leeg? Hoe vind je jezelf terug als alles wat je was om iemand anders draaide?

Hebben andere moeders dit ook meegemaakt? Of ben ik gewoon te veel geweest?