Laatste zonnestraal: Hoe ik afscheid moest nemen van mijn dochtertje en toch hoop vond
‘Nee, mama, niet weggaan…’ Lotte’s stemmetje klinkt zwak, haar handje grijpt naar mijn vinger. Ik slik mijn tranen weg. De monitor naast haar bed piept onregelmatig, als een hart dat niet meer weet of het wil blijven kloppen. Buiten zakt de zon langzaam achter de daken van het Erasmus MC. Mijn man, Bas, staat aan het voeteneinde, zijn gezicht verstijfd van angst en ongeloof.
‘Ik ben hier, liefje. Mama blijft bij je,’ fluister ik, terwijl ik haar handje streel. Maar diep vanbinnen weet ik dat ik lieg. Ik kan haar niet bij me houden. Niet langer.
De arts, dokter Van Dijk, schuift voorzichtig de kamer binnen. ‘Mevrouw De Vries… Bas… Mag ik even met jullie praten?’ Zijn stem is zacht, maar zijn ogen verraden dat hij dit gesprek al te vaak heeft moeten voeren. Bas knikt zwijgend. Ik voel hoe zijn hand de mijne zoekt, koud en klam.
‘Het spijt me zo verschrikkelijk,’ begint Van Dijk. ‘We hebben alles geprobeerd. Maar Lotte’s hersenen… ze reageren niet meer. Ze is hersendood.’
Het is alsof de grond onder me wegzakt. Mijn adem stokt. Ik hoor Bas snikken, een rauw geluid dat ik nooit eerder heb gehoord. Lotte’s kleine lijfje ligt stil tussen de witte lakens, haar wimpers trillen niet meer.
‘We willen u vragen… of u wilt nadenken over orgaandonatie,’ zegt Van Dijk voorzichtig. ‘Lotte zou andere kinderen kunnen redden.’
Ik kijk naar Bas. Zijn ogen zijn rood, zijn lippen beven. ‘Dat kan ik niet…’ fluistert hij. ‘Dat kan ik niet, Sanne.’
Maar ik weet het al. Ik weet dat dit het enige is wat nog zin geeft aan deze nachtmerrie. ‘We moeten het doen,’ zeg ik zacht. ‘Lotte hield van delen. Ze gaf altijd haar koekjes weg op het kinderdagverblijf.’
Bas draait zich om, bonkt met zijn vuist tegen de muur. ‘Waarom zij? Waarom wij?’
Ik heb geen antwoord. Niemand heeft dat.
De uren die volgen zijn een waas van tranen en stilte. Mijn moeder komt binnen, haar gezicht verwrongen van verdriet en onmacht. ‘Sanne… dit kan toch niet waar zijn?’ Ze omhelst me stevig, maar haar armen voelen koud.
Mijn vader blijft in de gang staan, starend naar de vloer. Hij heeft nooit goed met emoties kunnen omgaan. ‘Misschien hadden jullie eerder naar de dokter moeten gaan,’ mompelt hij later die avond tegen Bas. Ik hoor het, en iets in mij breekt opnieuw.
‘Hou op!’ schreeuw ik plotseling. ‘Dit helpt niemand! Lotte is weg! Ze komt niet meer terug!’
De stilte die volgt is ondraaglijk.
’s Nachts zit ik aan Lotte’s bed, haar knuffelkonijn tegen mijn borst gedrukt. Ik ruik haar geur nog in het zachte pluche. In mijn hoofd herhaal ik steeds dezelfde vraag: Had ik iets anders kunnen doen? Had ik haar kunnen redden?
De volgende ochtend komen de transplantatiecoördinatoren binnen. Ze leggen alles uit, stap voor stap, met zachte stemmen en begripvolle blikken. Ik onderteken de papieren met trillende handen.
‘We zullen goed voor haar zorgen,’ zegt een verpleegkundige terwijl ze Lotte’s handje vasthoudt.
Bas kan het niet aanzien en vlucht de kamer uit. Mijn moeder blijft bij mij, maar haar aanwezigheid voelt als een schaduw.
De uren slepen zich voort tot het moment waarop ze Lotte weghalen voor de operatie. Ik kus haar voorhoofd, fluister: ‘Dag liefje… mama houdt van jou.’
Als ze haar meenemen, voel ik een leegte die alles opslokt wat ik ooit was.
Na de operatie zitten Bas en ik samen in de stille familiekamer. Hij staart voor zich uit, zijn handen gevouwen alsof hij bidt.
‘Denk je dat we ooit weer gelukkig kunnen worden?’ vraagt hij zacht.
Ik weet het niet.
Weken gaan voorbij in een waas van bloemen, kaarten en telefoontjes van mensen die niet weten wat ze moeten zeggen. Mijn moeder probeert me te troosten met clichés: ‘Ze is nu op een betere plek.’ Maar er is geen betere plek dan hier bij mij.
Bas en ik groeien uit elkaar. Hij sluit zich op in zichzelf, praat nauwelijks nog met me. Op een avond barst hij uit: ‘Jij hebt besloten! Jij hebt haar laten weghalen!’
‘Dat is niet eerlijk!’ gil ik terug. ‘Ik deed wat goed was! Voor haar! Voor anderen!’
We huilen samen, maar het brengt geen verlichting.
Op een dag ontvang ik een brief van het ziekenhuis. Een meisje van drie heeft Lotte’s hart gekregen. Ze leeft nu dankzij onze keuze.
Ik huil opnieuw – dit keer met een sprankje hoop tussen de tranen door.
Langzaam vinden Bas en ik elkaar weer terug in ons verdriet. We praten over Lotte, over hoe ze altijd lachte als ze regenbogen zag en hoe ze haar poppen altijd netjes naast elkaar legde voor het slapen gaan.
Soms vraag ik me af of we ooit echt verder kunnen gaan – of dat verlies altijd als een schaduw over ons leven zal hangen.
Maar als ik ’s avonds naar de ondergaande zon kijk, denk ik aan Lotte’s laatste glimlach en voel ik dat liefde sterker is dan dood.
Zou jij dezelfde keuze hebben kunnen maken? Hoe vind je hoop als alles verloren lijkt?