Leven met Papa Was Geen Makkie: Zijn Droom, Mijn Gevangenis
‘Waarom kun je niet gewoon luisteren, Daan?’ De stem van mijn vader galmt nog steeds na in mijn hoofd, zelfs nu ik allang volwassen ben. Ik was acht toen hij die woorden voor het eerst tegen me schreeuwde, zijn gezicht rood van frustratie, zijn handen trillend om het stuur van onze oude Volvo. Mijn moeder was net vertrokken. Ze had haar koffers gepakt terwijl ik in mijn kamer zat, de deur op een kier, luisterend naar hun verhitte discussie in de gang. ‘Je blijft bij hem voor de jongen!’ had ze geroepen. ‘Nee, ik blijf bij hem omdat hij mijn zoon is en hij een vader nodig heeft!’ had hij teruggeschreeuwd.
Die nacht sliep ik niet. Ik hoorde de voordeur dichtslaan en wist dat alles anders zou worden. Papa probeerde het op zijn manier goed te maken. Hij bakte pannenkoeken, nam me mee naar de Efteling, kocht een nieuwe voetbal. Maar niets kon het gat vullen dat mama had achtergelaten. En niets kon de druk wegnemen die hij op me legde: ik moest zijn droom waarmaken, de droom die hij zelf nooit had kunnen leven.
‘Daan, je moet harder trainen. Je hebt talent, maar talent is niet genoeg,’ zei hij elke woensdag na de voetbaltraining bij VV De Meeuwen. Ik haatte voetbal. Ik haatte het koude gras onder mijn knieën, de modder die aan mijn schoenen kleefde, het geschreeuw van vaders langs de lijn. Maar ik haatte het nog meer om hem teleur te stellen.
Op school was ik stil. Mijn juf, mevrouw Van Dijk, vroeg me vaak of alles goed ging thuis. Ik knikte altijd braaf. Wat moest ik zeggen? Dat papa soms zo boos werd dat hij met deuren smeet? Dat hij me uren liet oefenen met strafschoppen in de regen? Dat ik elke avond hoopte dat mama zou bellen, maar dat ze dat zelden deed?
Op een dag, toen ik twaalf was, kwam ik thuis met een onvoldoende voor wiskunde. Papa zat aan de keukentafel met een biertje en de krant. ‘Wat is dit?’ vroeg hij, terwijl hij het rapport omhoog hield. ‘Ik… ik snapte het niet,’ stamelde ik. Hij sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Je moet gewoon beter je best doen! Je bent slim genoeg, Daan! Of wil je soms net zo’n mislukkeling worden als je oom Kees?’
Oom Kees was altijd het afschrikwekkende voorbeeld: gescheiden, werkloos, en volgens papa ‘te lui om zijn eigen leven op orde te krijgen’. Ik wilde niet zoals oom Kees worden. Maar ik wilde ook niet zoals papa worden.
De jaren gingen voorbij. Mama stuurde af en toe een kaartje uit Groningen, waar ze met haar nieuwe vriend woonde. Soms belde ze op zondagavond. ‘Hoe gaat het met je, lieverd?’ vroeg ze dan zachtjes. ‘Goed,’ loog ik altijd. Ik wilde haar niet belasten met mijn verdriet.
Toen ik zestien was, kreeg ik een vriendin: Sanne uit 5VWO. Ze was alles wat ik niet was: spontaan, vrolijk, vol plannen voor de toekomst. Papa mocht haar niet. ‘Ze leidt je alleen maar af van wat belangrijk is,’ zei hij nors toen ze voor het eerst bleef eten. Sanne lachte het weg, maar ik voelde de spanning onder tafel.
Op een avond kwam ik laat thuis na een feestje bij Sanne. Papa zat in het donker te wachten. ‘Waar was je?’ vroeg hij zonder op te kijken van zijn glas whisky. ‘Bij Sanne,’ antwoordde ik zachtjes. ‘Je hebt morgen training,’ zei hij kil. ‘Je weet wat er op het spel staat.’
Ik barstte uit elkaar van woede en verdriet. ‘Wat staat er dan op het spel? Jouw droom? Jouw leven? Wanneer mag ik eindelijk eens mezelf zijn?’
Hij keek me aan alsof hij me voor het eerst zag. ‘Jij weet niet wat opoffering is, Daan,’ zei hij uiteindelijk. ‘Alles wat ik doe is voor jou.’
‘Nee,’ fluisterde ik, ‘alles wat je doet is voor jezelf.’
Die nacht pakte ik mijn spullen en fietste naar Sanne. Haar moeder deed open en sloeg haar armen om me heen toen ze mijn tranen zag. ‘Je mag blijven zolang je wilt,’ zei ze geruststellend.
De weken daarna belde papa elke dag. Eerst boos (‘Kom onmiddellijk naar huis!’), daarna smekend (‘Daan, jongen, vergeef me alsjeblieft’). Ik nam niet op.
Sanne hielp me met school en met solliciteren voor een bijbaan bij de Albert Heijn. Voor het eerst voelde ik me vrij – en doodsbang tegelijk.
Na drie maanden stond papa ineens voor de deur bij Sanne’s huis. Zijn ogen waren rood door het huilen of door de drank – misschien allebei.
‘Daan…’ begon hij schor. ‘Ik weet dat ik fouten heb gemaakt.’
Ik keek hem aan en voelde een mengeling van medelijden en woede.
‘Waarom moest alles altijd op jouw manier?’ vroeg ik zachtjes.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Omdat ik bang was om je kwijt te raken… zoals ik je moeder kwijt ben geraakt.’
We huilden allebei die avond – voor het eerst samen.
Het duurde nog jaren voordat we elkaar echt konden vergeven. Ik ging studeren in Utrecht, vond een kamer aan de Oudegracht en bouwde langzaam mijn eigen leven op – zonder voetbal, zonder dwang.
Papa bleef worstelen met zichzelf en met mij. Soms belden we weken niet; soms spraken we af voor koffie in een café aan het station.
‘Ben je gelukkig?’ vroeg hij laatst voorzichtig.
Ik dacht aan alles wat geweest was – aan pannenkoeken zonder mama, aan koude voetbalvelden en aan nachten vol tranen.
‘Ik leer gelukkig te zijn,’ antwoordde ik eerlijk.
Soms vraag ik me af: hoeveel van wie ik ben is van mijzelf – en hoeveel is nog steeds van hem? Kun je ooit echt loskomen van de stem van je ouders in je hoofd?