Levensstormen en de Onbereikbare Schoonmoeder: Mijn Weg door Onbegrip en Trots
‘Waarom bel je haar niet gewoon, Anne?’ De stem van mijn vriendin Marieke trilt lichtjes terwijl ze haar cappuccino roert. We zitten in het kleine café aan de gracht waar we vroeger urenlang studeerden, maar vandaag hangt er een andere sfeer. Mijn handen zijn klam. Ik kijk naar buiten, naar de regen die zachtjes tegen het raam tikt.
‘Omdat ze niet opneemt,’ antwoord ik schor. ‘Of als ze opneemt, zegt ze dat ze druk is. Altijd druk.’
Marieke zucht. ‘Maar ze heeft het geld, Anne. Je schoonmoeder kan jullie makkelijk helpen. Waarom doet ze zo moeilijk?’
Ik weet het niet. Of misschien weet ik het wel, maar wil ik het niet toegeven. Mijn schoonmoeder, mevrouw Van Dijk, woont in een villa in Aerdenhout. Haar tuin is groter dan ons hele rijtjeshuis in Haarlem. Ze rijdt in een glimmende Volvo en draagt altijd pareloorbellen. Maar als het om haar zoon en mij gaat, lijkt haar hart van steen.
‘Ze vindt dat we het zelf moeten oplossen,’ fluister ik. ‘Dat zei ze letterlijk vorige week: “Jullie zijn volwassen mensen, Anne. Je moet leren op eigen benen te staan.”’
Marieke schudt haar hoofd. ‘Dat is toch niet normaal? Jullie zitten tot over je oren in de schulden sinds Bas zijn baan kwijt is. En met twee kinderen…’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Ik weet het niet meer, Marieke. Soms denk ik dat ze me gewoon niet mag.’
De waarheid is pijnlijker dan ik wil toegeven. Sinds Bas en ik samen zijn, heb ik altijd het gevoel gehad dat ik niet goed genoeg ben voor haar zoon. Ik kom uit een gewoon gezin uit Amersfoort; mijn ouders zijn leraar en verpleegkundige. Geen villa’s, geen Volvo’s, geen parels.
De eerste keer dat ik bij haar thuis kwam, voelde ik me al verloren tussen de marmeren vloeren en de kunst aan de muur. Ze keek me aan alsof ik een vlek op haar tapijt was.
‘Wil je nog koffie?’ vraagt Marieke zacht.
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, dank je.’
Mijn gedachten dwalen af naar gisterenavond. Bas zat aan de keukentafel, zijn hoofd in zijn handen. De kinderen sliepen eindelijk na een avond vol ruzie over wie de laatste boterham mocht hebben.
‘We moeten haar nog een keer vragen,’ zei Bas zachtjes.
‘Ze gaat nee zeggen,’ antwoordde ik bitter.
‘Misschien als jij het vraagt…’
Ik voelde woede opborrelen. ‘Waarom moet ík het altijd vragen? Het is jouw moeder!’
Hij keek me aan met die vermoeide ogen die ik nauwelijks nog herken als die van de man op wie ik ooit verliefd werd.
‘Omdat jij beter met woorden bent,’ fluisterde hij.
Die nacht lag ik wakker, luisterend naar het zachte snurken van Bas en het getik van de regen tegen het raam. Mijn gedachten draaiden in cirkels: hoe lang kunnen we dit nog volhouden? De huur is volgende maand weer hoger geworden, de energierekening blijft stijgen, en mijn baan als parttime bibliothecaresse levert nauwelijks genoeg op om de boodschappen te betalen.
Vanmorgen probeerde ik mevrouw Van Dijk opnieuw te bellen. Haar voicemail klonk kil: ‘Spreek uw boodschap in na de piep.’ Ik hing op zonder iets te zeggen.
‘Anne?’ Marieke haalt me uit mijn gedachten. ‘Wat ga je nu doen?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Doorgaan, denk ik. Wat moet ik anders?’
Ze pakt mijn hand vast over tafel. ‘Je bent sterker dan je denkt.’
Sterk zijn… Het klinkt zo makkelijk als iemand anders het zegt.
Thuisgekomen tref ik Bas aan op de bank, starend naar zijn telefoon. De kinderen spelen stilletjes met hun oude Duplo-blokken.
‘Heeft ze gebeld?’ vraagt hij zonder op te kijken.
‘Nee.’
Hij zucht diep en wrijft over zijn gezicht. ‘Misschien moet ik haar gewoon confronteren.’
‘En dan? Ze zegt toch weer dat we volwassen zijn en onze eigen problemen moeten oplossen.’
Hij kijkt me aan, zijn ogen rood van vermoeidheid en frustratie. ‘Ik snap niet waarom ze zo hard is.’
Ik ook niet. Soms denk ik dat ze bang is dat wij haar rijkdom komen opeisen, dat we haar iets willen afpakken wat zij heeft opgebouwd. Maar Bas is haar enige kind; waarom zou je je eigen zoon zo laten worstelen?
Die avond eten we pasta met ketchup omdat de saus op is en geld voor nieuwe boodschappen er pas volgende week is. De kinderen klagen niet eens meer; ze weten niet beter.
Na het eten belt mijn moeder uit Amersfoort. Ze hoort meteen aan mijn stem dat er iets mis is.
‘Anneke, wat is er lieverd?’
Ik wil haar niet belasten met onze zorgen; zij heeft zelf ook niet veel te besteden sinds papa ziek is geworden.
‘Niks mam, gewoon moe.’
Ze laat zich niet afschepen. ‘Je hoeft je niet groot te houden voor mij, hoor.’
Ik slik de tranen weg en vertel haar alles: over Bas die geen werk kan vinden, over de rekeningen die zich opstapelen, over mevrouw Van Dijk die ons negeert.
Mijn moeder luistert stilletjes en zegt dan: ‘Soms zijn mensen bang om hun hart open te stellen omdat ze zelf ooit gekwetst zijn.’
Ik weet niet of dat waar is bij mevrouw Van Dijk, maar het klinkt als iets wat alleen een moeder kan zeggen.
Die nacht droom ik dat ik in een groot huis woon met hoge plafonds en een tuin vol bloemen. Ik hoor gelach van kinderen en ruik versgebakken brood. Maar als ik naar buiten kijk, zie ik alleen regen en lege straten.
De volgende ochtend besluit Bas toch naar Aerdenhout te rijden. Hij wil zijn moeder recht in de ogen kijken en vragen waarom ze ons zo laat vallen.
‘Wil je mee?’ vraagt hij terwijl hij zijn jas aantrekt.
Ik schud mijn hoofd. ‘Dit moet jij doen.’
Hij knikt en vertrekt zonder nog iets te zeggen.
De uren kruipen voorbij terwijl ik wacht op nieuws. De kinderen spelen in stilte; zelfs zij voelen de spanning in huis.
Rond drie uur komt Bas thuis, zijn gezicht bleek en gespannen.
‘En?’ vraag ik zachtjes.
Hij zakt neer op een stoel en staart voor zich uit. ‘Ze zei dat ze ons niet wil helpen omdat ze vindt dat wij onze eigen keuzes hebben gemaakt. Dat als we nu hulp accepteren, we altijd afhankelijk zullen blijven.’
Mijn hart breekt een beetje verder.
‘Wat nu?’ fluister ik.
Bas haalt zijn schouders op. ‘We moeten het zelf doen.’
Die avond lig ik wakker naast Bas, luisterend naar zijn ademhaling die onregelmatig klinkt van de stress. Ik denk aan alles wat we hebben geprobeerd: sollicitaties, bezuinigen op alles wat kan, hulp vragen bij instanties die alleen maar formulieren opsturen waar we niks mee kunnen.
Ik denk aan mevrouw Van Dijk in haar grote huis, alleen met haar geld en haar principes.
En ik vraag me af: wat is familie waard als je elkaar laat vallen op het moment dat het er echt toe doet?
Misschien ben ik naïef geweest om te denken dat bloed altijd dikker is dan water.
Of misschien ben ik sterker dan ik dacht – omdat ik ondanks alles nog steeds hoop heb dat het ooit beter wordt.
Zou jij je familie laten vallen als je kon helpen? Of is trots belangrijker dan liefde?