Licht in de Duisternis: Hoe Geloof en Gebed Mij Door Mijn Donkerste Dagen Hielpen

‘Waarom jij altijd met je hoofd in de wolken? Je moeder heeft je nodig, Anna!’ De stem van mijn vader galmde nog na in de gang, terwijl ik trillend op de trap zat. Mijn handen klemden zich om de houten leuning, alsof ik daarmee kon voorkomen dat alles uit elkaar viel. Het was een regenachtige dinsdagavond in Utrecht, en de geur van nat asfalt drong door het open raam naar binnen. Mijn moeder lag boven, haar ademhaling zwaar en onregelmatig. Kanker, hadden ze gezegd. Uitgezaaid. Mijn vader kon het niet aan – dat wist ik inmiddels. Maar dat hij ons zomaar zou verlaten, had ik nooit gedacht.

‘Pap, alsjeblieft…’ had ik nog geroepen, maar de voordeur sloeg dicht met een klap die door merg en been ging. Daarna was het stil. Alleen het zachte tikken van de klok in de woonkamer herinnerde me eraan dat de tijd doorging, ook al stond mijn wereld stil.

De dagen erna voelde ik me als een schim. Ik sleepte mezelf naar school, deed alsof ik luisterde naar de leraar Nederlands die over Multatuli sprak, maar in mijn hoofd hoorde ik alleen het piepen van de infuuspomp naast mijn moeders bed. Mijn beste vriendin, Sanne, merkte het meteen.

‘Anna, wat is er met je? Je bent zo afwezig,’ fluisterde ze tijdens wiskunde.

Ik beet op mijn lip. ‘Mijn vader is weg. Mam… ze wordt niet beter.’

Sanne sloeg haar arm om me heen. ‘Kom vanavond bij mij eten. Je hoeft dit niet alleen te doen.’

Die avond zat ik aan tafel bij Sanne thuis. Haar moeder schepte extra aardappelpuree op mijn bord en haar vader vroeg niets, maar kneep even bemoedigend in mijn schouder. Na het eten trok Sanne me mee naar haar kamer.

‘Weet je nog dat we vroeger altijd samen baden als we bang waren?’ vroeg ze zacht.

Ik knikte. ‘Maar ik weet niet of ik nog kan geloven. Alles voelt zo… zinloos.’

Sanne pakte mijn hand. ‘Juist nu moet je niet opgeven. Kom, laten we samen bidden.’

Met trillende stem fluisterde ik een gebed dat ik al jaren niet meer had uitgesproken. ‘God, als U er bent… help ons alsjeblieft.’

Die nacht sliep ik voor het eerst in weken zonder nachtmerries. Het was geen wonder, geen plotselinge verlichting, maar een klein beetje rust in de storm.

De weken daarna werd mijn moeders toestand slechter. Ze lag nu permanent in bed, haar huid grauw en haar ogen dof. Soms leek ze me niet eens meer te herkennen.

‘Anna… ben jij dat?’ vroeg ze op een avond terwijl ik haar hand vasthield.

‘Ja mam, ik ben het,’ fluisterde ik.

Ze kneep zachtjes in mijn vingers. ‘Laat me niet alleen.’

‘Nooit,’ beloofde ik, terwijl de tranen over mijn wangen stroomden.

Op een zondagmiddag kwam dominee Van Dijk langs. Hij zette zich aan haar bed en sprak zachtjes met haar over hoop en vergeving. Daarna keek hij mij aan.

‘Anna, mag ik met jullie bidden?’

Ik knikte zwijgend en voelde hoe zijn woorden als warme golven door de kamer gingen. Voor het eerst voelde ik iets van vrede – heel klein, maar aanwezig.

Toch bleef de angst knagen. Hoe moest ik verder zonder haar? En waarom had mijn vader ons zomaar achtergelaten? Ik probeerde hem te bellen, stuurde berichten, maar kreeg geen antwoord.

Op een avond zat ik alleen aan tafel toen mijn telefoon ging. Het was een onbekend nummer.

‘Anna?’ klonk het aarzelend aan de andere kant.

Mijn hart sloeg over. ‘Pap?’

Er viel een lange stilte. ‘Het spijt me… Ik kon het niet aan. Maar ik mis jullie.’

Woede en verdriet vochten om voorrang in mijn borst. ‘Waarom heb je ons dan alleen gelaten? Mam heeft je nodig! Ik heb je nodig!’

Hij snikte zachtjes. ‘Ik weet het niet… Ik ben bang.’

‘Kom terug,’ fluisterde ik uiteindelijk. ‘Alsjeblieft.’

De volgende dag stond hij ineens voor de deur, zijn gezicht grauw en zijn ogen rood van het huilen. Zonder iets te zeggen viel hij op zijn knieën naast mijn moeders bed en pakte haar hand vast.

De dagen daarna waren zwaar, maar we waren weer samen. Soms baden we samen – onwennig eerst, maar steeds vertrouwder. Mijn moeder glimlachte zwak als ze ons zag.

‘Jullie zijn mijn licht,’ fluisterde ze op een ochtend.

Toen kwam het onvermijdelijke afscheid. Op een kille novembernacht stierf mijn moeder terwijl wij haar handen vasthielden en zachtjes Psalm 23 voorlazen. Het voelde alsof het licht uitging in huis.

Na de begrafenis viel er een stilte die bijna ondraaglijk was. Mijn vader en ik liepen elkaar vaak mis in huis; hij vluchtte in zijn werk, ik in school en vrienden. Maar op een avond zat hij ineens naast me op de bank.

‘Anna… denk je dat mam nu ergens is waar ze geen pijn meer heeft?’

Ik keek naar de foto van haar op de schoorsteenmantel en voelde een onverwachte rust over me heen komen.

‘Ja pap,’ zei ik zachtjes. ‘Dat geloof ik echt.’

We praatten tot diep in de nacht over vroeger, over spijt en hoop, over God en gebed. Het was geen wondermiddel – soms voelde alles nog steeds uitzichtloos – maar langzaam vonden we samen een nieuw evenwicht.

Sanne bleef altijd dichtbij; soms baden we samen op haar kamer zoals vroeger, soms zaten we gewoon stil naast elkaar. Het geloof was geen magische oplossing geweest, maar het had me wel geholpen om niet te verdrinken in verdriet.

Nu, jaren later, kijk ik terug op die donkere periode en zie ik hoe klein licht soms genoeg is om door te gaan. Ik heb geleerd dat zelfs als alles verloren lijkt, er altijd mensen zijn die je willen dragen – en dat geloof soms begint met één fluisterend gebed.

Hebben jullie ooit zo’n periode meegemaakt waarin alles donker leek? Wat gaf jullie toen hoop? Misschien is delen wel het eerste stapje naar licht.