Liefde, Jaloezie en Verval: Hoe de Dood van Mijn Moeder Onze Familie Verscheurde

‘Waarom ben jij altijd degene die alles beslist, Marieke?’ Bastiaan’s stem trilt van woede terwijl hij zijn koffiekopje met een klap op tafel zet. De koffie spat over het witte tafelkleed dat mama vorig jaar nog met Pasen had gestreken. Ik voel mijn hart bonzen in mijn keel. Mijn broer kijkt me aan met die blik die ik zo goed ken: gekwetst, maar vastberaden om niet te buigen.

‘Omdat iemand het moet doen, Bas! Jij komt nooit opdagen als het moeilijk wordt. En nu… nu is het te laat.’ Mijn stem breekt. Ik hoor mezelf schreeuwen, maar het klinkt alsof iemand anders het doet. De stilte die volgt is ondraaglijk. Buiten tikt de regen tegen het raam, alsof de hemel zelf ook huilt om wat wij verloren zijn.

Mama is nu drie maanden dood. Drie maanden waarin ons huis in Utrecht steeds kouder en leger aanvoelt. Haar geur hangt nog in de gang, haar sjaal ligt nog op de kapstok. Maar haar lach, haar zachte stem die altijd vrede bracht tussen mij en Bastiaan, is voorgoed verdwenen.

Na de begrafenis probeerden we het nog. Samen eten, herinneringen ophalen, doen alsof we een gezin waren. Maar onder de oppervlakte broeide er iets donkers. Jaloezie, misschien. Of oude pijn die nooit was uitgesproken. Bastiaan vond dat ik alles naar me toetrok: de administratie, het huis, zelfs de zorg voor papa, die sinds mama’s dood alleen nog maar zwijgt en naar buiten staart.

‘Je denkt zeker dat jij beter weet wat goed voor hem is?’ Bastiaan’s stem klinkt nu zachter, bijna smekend. ‘Maar ik ben ook zijn kind, Marieke. Ik mis haar ook.’

Ik wil hem omhelzen, zeggen dat ik hem begrijp. Maar er zit iets tussen ons in, een muur van onbegrip en verwijten. ‘Waarom kom je dan nooit? Waarom laat je mij alles alleen doen?’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik kan het niet… Ik kan haar niet missen zoals jij dat doet. Jij bent altijd zo sterk geweest.’

Sterk? Ik voel me allesbehalve sterk. Elke ochtend als ik wakker word in mijn oude kinderkamer, ruik ik de geur van mama’s parfum en hoop ik even dat alles een boze droom is. Maar dan hoor ik papa beneden schuifelen en weet ik dat ik weer moet doorgaan.

De dagen slepen zich voort. Papa eet nauwelijks, kijkt eindeloos naar oude foto’s van mama en hem samen op Vlieland. Soms praat hij zachtjes tegen haar portret op de schoorsteenmantel. ‘Weet je nog, Anneke? Die zomer op het strand…’

Ik probeer hem te troosten, maar hij lijkt me niet te zien. Bastiaan komt steeds minder vaak langs. Als hij er is, ruziën we over alles: de verkoop van het huis, de zorg voor papa, zelfs over wie mama’s oude fiets mag houden.

Op een avond zit ik alleen aan de keukentafel met mama’s dagboek voor me. Haar handschrift is sierlijk en vertrouwd. Ik lees over haar twijfels, haar angsten om ons los te laten als ze ziek werd. ‘Ik hoop dat Marieke en Bastiaan elkaar vasthouden als ik er niet meer ben,’ schrijft ze op een regenachtige dag in maart.

De tranen stromen over mijn wangen. Hoe heeft het zo ver kunnen komen? We waren ooit zo’n hecht gezin. Zondagochtenden aan het ontbijt met verse broodjes van de bakker op de hoek, papa die grappen maakte en mama die ons uit elkaar hield als we ruzie hadden.

Nu zijn we vreemden geworden in ons eigen huis.

De volgende dag besluit ik Bastiaan te bellen. Mijn handen trillen als ik zijn nummer intoets. ‘Bas? Kun je vanavond komen? We moeten praten.’

Hij zucht hoorbaar aan de andere kant van de lijn. ‘Weer ruzie maken?’

‘Nee,’ fluister ik. ‘Ik wil gewoon… Ik wil mama’s dagboek met je delen.’

Die avond zit hij tegenover me aan tafel, zijn ogen rood van vermoeidheid of verdriet – misschien allebei. Ik lees hem voor uit mama’s dagboek, over haar hoop dat wij elkaar zouden steunen.

Bastiaan huilt zachtjes. Voor het eerst sinds maanden zie ik mijn broer zoals hij vroeger was: kwetsbaar, lief, bang om te verliezen.

‘Het spijt me,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Ik wist niet hoe ik met dit alles om moest gaan.’

‘Ik ook niet,’ geef ik toe. ‘Misschien moeten we dat gewoon samen proberen.’

Langzaam begint er iets te veranderen tussen ons. We praten meer, delen herinneringen aan mama zonder meteen ruzie te maken. Papa blijft stil en afwezig, maar soms glimlacht hij als hij ons samen ziet lachen om een oude grap van mama.

Toch blijft er iets knagen. De leegte die mama heeft achtergelaten is niet zomaar op te vullen. En soms vraag ik me af of we ooit echt weer een gezin zullen zijn.

Op een avond sta ik in de tuin en kijk naar de sterren boven Utrecht. De lucht is helder en koud. In gedachten praat ik tegen mama: ‘Ben je trots op ons? Zie je hoe hard we ons best doen?’

Misschien is dit wat rouw betekent: leren leven met wat je mist, zonder elkaar helemaal kwijt te raken.

Zouden andere families dit herkennen? Of zijn wij gewoon voorgoed gebroken?