Liefde na mijn drieënzestigste: Ben ik echt zo naïef en belachelijk?
‘Mam, je bent toch niet serieus?’ De stem van mijn dochter Marieke trilt van ongeloof. Ik sta in de keuken, mijn handen om een kop thee geklemd, terwijl de regen zachtjes tegen het raam tikt. Mijn hart bonkt in mijn borstkas. ‘Ik ben serieus, Marieke. Ik ben verliefd.’
Ze kijkt me aan alsof ik haar zojuist heb verteld dat ik naar de maan verhuis. ‘Op wie dan? Je kent die man amper! En hij is… wat, tien jaar jonger?’
‘Zeven jaar,’ verbeter ik zachtjes. Mijn stem klinkt klein, bijna kinderlijk. Ik voel me betrapt, alsof ik iets verkeerds heb gedaan. Maar waarom eigenlijk? Mag ik niet meer verliefd worden omdat ik drieënzestig ben?
Sinds Kees, mijn man, vijf jaar geleden overleed aan een hartaanval, is het huis stil. Te stil. De dagen vloeiden in elkaar over, gevuld met routine: koffie zetten, boodschappen doen bij de Albert Heijn, een wandelingetje door het park. Soms leek het alsof ik zelf langzaam verdween in die stilte.
Totdat ik Jan ontmoette. Het was op de markt in Utrecht, bij de bloemenkraam van mevrouw Van Dijk. Ik stond te twijfelen tussen tulpen en narcissen toen hij naast me kwam staan. ‘Altijd lastig kiezen, hè?’ zei hij met een glimlach. Zijn ogen lachten mee, warm en vriendelijk. We raakten aan de praat over bloemen, maar voor ik het wist vertelde ik hem over Kees, over het gemis en de leegte.
Jan luisterde. Echt luisterde. En toen nodigde hij me uit voor koffie bij hem thuis, aan de Oudegracht. Ik voelde me weer gezien, weer vrouw. Niet alleen maar moeder of weduwe.
Maar nu sta ik hier, tegenover mijn dochter, die me aankijkt alsof ik gek ben geworden.
‘Mam, je weet toch hoe vaak je hoort over vrouwen die opgelicht worden? Je bent kwetsbaar nu. Misschien ziet hij alleen maar een makkelijke prooi.’
De woorden snijden dieper dan ze bedoelt. ‘Denk je echt dat ik zo dom ben?’ vraag ik zacht.
Marieke zucht en draait zich om naar haar broer Tom, die zwijgend aan de keukentafel zit te scrollen op zijn telefoon. Hij kijkt op, zijn blik vermijdend. ‘We maken ons gewoon zorgen, mam. Je bent niet meer de jongste…’
‘Dus omdat ik ouder ben, mag ik geen liefde meer voelen?’ Mijn stem breekt.
Het blijft even stil. De klok tikt luid in de kamer.
‘Mam,’ zegt Marieke uiteindelijk zachter, ‘we willen gewoon niet dat je gekwetst wordt.’
Ik knik en slik de tranen weg die prikken achter mijn ogen. ‘Dat begrijp ik. Maar ik voel me eindelijk weer levend.’
Die avond lig ik wakker in bed. De woorden van Marieke echoën in mijn hoofd: kwetsbaar, prooi, dom. Ik draai me om en staar naar het plafond. Waarom voelt het alsof ik moet kiezen tussen mijn kinderen en mijn eigen geluk?
De dagen daarna probeer ik het gesprek te vermijden. Maar het blijft tussen ons in hangen als een zware mist. Jan merkt het ook als we samen wandelen langs de Vecht.
‘Je bent stil,’ zegt hij voorzichtig.
Ik vertel hem over Marieke en Tom, over hun zorgen en hun wantrouwen.
Jan knikt begrijpend. ‘Ze willen je beschermen. Maar jij bent geen kind meer.’
Ik glimlach flauwtjes. ‘Soms voelt het wel zo.’
Hij pakt mijn hand vast. Zijn vingers zijn warm en stevig. ‘Wat wil jij?’
Die vraag blijft hangen in mijn hoofd als ik ’s avonds thuiskom in het lege huis. Wat wil ík eigenlijk? Altijd heb ik geleefd voor anderen: voor Kees, voor de kinderen, voor mijn ouders vroeger. Nu is er eindelijk ruimte voor mijzelf – maar mag dat wel?
De weken verstrijken en het contact met Marieke wordt stroever. Ze appt minder vaak en als we bellen is het gesprek kortaf.
Op een zondagmiddag besluit ik haar op te zoeken in haar rijtjeshuis in Amersfoort. Ze doet open met een frons op haar gezicht.
‘Mam…’
‘Mag ik binnenkomen?’
Ze knikt en laat me binnen. In de woonkamer spelen haar kinderen op de grond met Duplo.
‘Ik wil niet dat we zo doorgaan,’ begin ik voorzichtig.
Marieke zucht diep. ‘Ik snap gewoon niet waarom je dit doet.’
‘Omdat ik weer gelukkig wil zijn,’ antwoord ik eerlijk.
Ze kijkt weg, haar ogen vochtig.
‘Na papa’s dood was je zo verdrietig… Ik ben bang dat iemand dat tegen je gebruikt.’
Ik pak haar hand vast. ‘Ik weet dat je me wilt beschermen. Maar Jan is geen oplichter of profiteur. Hij is gewoon… lief.’
Ze knikt langzaam en veegt een traan weg.
‘Misschien moet ik hem eens ontmoeten,’ zegt ze uiteindelijk zacht.
Een week later zitten we met z’n allen aan tafel bij mij thuis: Jan, Marieke, Tom en zelfs mijn kleinkinderen. Het is ongemakkelijk in het begin; Jan probeert luchtige grapjes te maken over zijn mislukte appeltaart (‘Ik had beter bij de bakker kunnen blijven’), maar Marieke blijft op haar hoede.
Toch zie ik iets veranderen als Jan vertelt over zijn werk als vrijwilliger bij het dierenasiel en over zijn liefde voor oude jazzplaten.
Na het eten helpt hij mijn kleinzoon Daan met het bouwen van een ingewikkelde Lego-toren. Tom kijkt toe en glimlacht voorzichtig.
Als iedereen weg is, blijft Marieke nog even staan in de gang.
‘Hij lijkt aardig,’ zegt ze schoorvoetend.
‘Dat is hij ook.’
Ze knikt langzaam. ‘Misschien moet ik je gewoon wat meer vertrouwen geven.’
Die avond huil ik van opluchting – eindelijk lijkt er ruimte te komen voor mijn geluk én mijn familie.
Toch blijft er twijfel knagen: wat als ze gelijk hebben? Wat als ik mezelf voor de gek houd?
Maar als Jan me later die week vasthoudt en zachtjes fluistert: ‘Jij verdient dit geluk’, voel ik dat hij gelijk heeft.
Is het naïef om op mijn leeftijd nog te geloven in liefde? Of is het juist dapper om opnieuw te durven kiezen voor mezelf?
Wat zouden jullie doen? Is er ooit een leeftijd waarop je moet stoppen met hopen op geluk?