Liefde na mijn drieënzestigste: Een tweede kans of een dwaasheid?

‘Mam, je bent niet serieus, toch?’ De stem van mijn dochter Marta trilt aan de andere kant van de lijn. Ik hoor haar ademhaling versnellen, haar ongeloof bijna tastbaar. ‘Je bent drieënzestig! Wat moet je nou met een nieuwe man?’

Ik slik. Mijn vingers friemelen aan het koordje van mijn ochtendjas. Buiten tikt de regen tegen het raam, zoals altijd in april in Utrecht. ‘Marta, ik ben niet dood. Ik voel me… levend. Voor het eerst in jaren.’

‘Mam, pap is pas zes jaar geleden overleden. Je hebt hem toch altijd gemist?’

Ik sluit mijn ogen. De herinnering aan Jan – zijn rustige stem, zijn warme hand op mijn schouder – is nog altijd dichtbij. Maar de leegte na zijn plotselinge dood, die koude ochtend in februari, is nog veel dichterbij. Zes jaar geleden. Zes jaar waarin ik vooral moeder was, oma, en de stille vrouw in het hoekhuis aan de Vecht.

Na Jans begrafenis waren Marta en Krijn – mijn zoon – even dichtbij. Ze kwamen langs met hun kinderen, brachten boodschappen, vroegen hoe het ging. Maar het leven trok hen weer weg. Ze hadden hun eigen gezinnen, hun eigen zorgen. Ik bleef achter met de foto’s op de schouw en het geluid van de klok die elke avond te luid leek te tikken.

Tot ik Theo ontmoette.

Het was op een dinsdagmiddag in de bibliotheek. Ik stond te zoeken naar een roman van Anna Enquist toen hij naast me verscheen. ‘Die is prachtig,’ zei hij, wijzend naar het boek in mijn hand. Zijn stem was warm, zijn ogen grijsblauw en vriendelijk. We raakten aan de praat over literatuur, over muziek – hij speelde piano, vertelde hij – en voor ik het wist zaten we samen aan de koffie in het café om de hoek.

Het voelde als thuiskomen. Alsof ik eindelijk weer gezien werd. Theo was acht jaar ouder dan ik, weduwnaar ook, met een zachte glimlach en een scherpe geest. Hij luisterde écht, stelde vragen waar ik over na moest denken. We spraken af om samen naar een concert te gaan in TivoliVredenburg. Daarna volgden wandelingen langs de Vecht, lange gesprekken over vroeger en nu.

Toen ik Marta en Krijn vertelde over Theo, was het alsof ik een bom liet ontploffen.

‘Je bent naïef,’ zei Krijn tijdens het familiediner bij mij thuis. Zijn vrouw Anne keek ongemakkelijk naar haar bord. ‘Je kent hem amper! Wie weet wat hij wil?’

‘Krijn, ik ben geen kind,’ antwoordde ik zacht. ‘Theo is geen oplichter. Hij is gewoon… eenzaam. Net als ik.’

Marta snoof. ‘Mam, je bent gewoon kwetsbaar nu. Je mist pap nog steeds, dat snap ik. Maar dit is niet de oplossing.’

De rest van de avond verliep stroef. Mijn kleindochter Lotte probeerde me op te vrolijken met haar tekeningen, maar ik voelde de afstand tussen mij en mijn kinderen groeien als een kloof die niet meer te overbruggen was.

De dagen daarna bleef het stil. Geen telefoontjes meer, geen appjes met foto’s van de kleinkinderen. Alleen Theo bleef komen. Hij bracht bloemen mee, las me voor uit zijn favoriete boeken, kookte voor me op zondagavond.

Op een avond zat ik met Theo op de bank, zijn hand in de mijne. ‘Denk je dat ze ooit zullen begrijpen waarom ik voor jou kies?’ vroeg ik zacht.

Theo haalde zijn schouders op. ‘Misschien niet nu. Maar uiteindelijk willen ze toch dat je gelukkig bent?’

Ik knikte, maar diep vanbinnen voelde ik de twijfel knagen. Was ik egoïstisch? Had ik recht op een nieuw begin? Of was ik inderdaad naïef en makkelijk te misleiden?

De weken werden maanden. Marta stuurde me een bericht: ‘We willen praten.’ Ik voelde mijn hart bonzen toen ze samen met Krijn voor mijn deur stond.

‘Mam,’ begon Marta voorzichtig, ‘we maken ons zorgen om je.’

‘Waarom?’ vroeg ik, mijn stem trillend.

‘Omdat je zo veranderd bent,’ zei Krijn. ‘Je bent afstandelijker geworden. Alsof we je kwijt zijn.’

Ik keek hen aan – mijn kinderen, ooit zo afhankelijk van mij, nu volwassen mensen met hun eigen angsten en verlangens.

‘Misschien zijn jullie mij niet kwijt,’ zei ik langzaam, ‘maar hebben jullie nooit echt geweten wie ik ben zonder papa.’

Er viel een stilte waarin alleen het tikken van de klok hoorbaar was.

‘Ik wil niet kiezen tussen jullie en Theo,’ vervolgde ik. ‘Maar ik wil ook niet langer alleen zijn omdat dat makkelijker is voor jullie.’

Marta begon te huilen. Krijn keek weg.

‘We willen gewoon niet dat je gekwetst wordt,’ fluisterde Marta.

‘Dat weet ik,’ zei ik zacht. ‘Maar soms moet je risico’s nemen om weer gelukkig te kunnen zijn.’

Langzaam groeide er iets nieuws tussen ons – voorzichtig begrip misschien, of in elk geval acceptatie dat mijn leven niet voorbij was na mijn zestigste.

Toch bleef er twijfel hangen in de lucht – bij mijzelf, bij hen, bij vrienden die fluisterden dat liefde op deze leeftijd lachwekkend was of zelfs gevaarlijk.

Op een dag zat ik alleen aan tafel met een kop thee en keek naar buiten, waar de regen zachtjes neerviel op de straatstenen van Utrecht.

Ben ik inderdaad naïef? Of is het juist moedig om opnieuw lief te hebben als iedereen denkt dat je tijd voorbij is?

Durven we ons geluk te volgen als dat betekent dat we anderen teleurstellen? Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?